
Jurisprudentie
AW2331
Datum uitspraak2006-04-19
Datum gepubliceerd2006-04-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/479 WVG
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-04-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/479 WVG
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing aanvraag om een verhuiskostenvergoeding in het kader van de WVG.
Uitspraak
04/479 WVG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 11 december 2003, 03/3003 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda (hierna: College).
Datum uitspraak: 19 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 8 maart 2006, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitgebreid overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Appellante heeft in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) op 3 mei 2002 bij het College een aanvraag om een verhuiskostenvergoeding ingediend in verband met een medio 1999 plaatsgevonden verhuizing naar een woning in de gemeente [naam gemeente]. Het College heeft deze aanvraag bij besluit van 17 december 2002 afgewezen.
Bij besluit van 26 maart 2003 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 17 december 2002 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met een bepaling omtrent griffierecht - het beroep tegen het besluit van
26 maart 2003 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd wegens een ondeugdelijke motivering, en met gebruikmaking van de in artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde bevoegdheid het bezwaar tegen het besluit van 17 december 2002 onder verwijzing naar artikel 2 van de Wvg ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het door appellante ingestelde hoger beroep is beperkt tot de vraag of de rechtbank terecht - met gebruikmaking van de in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid - het bezwaar tegen het besluit van 17 december 2002 ongegrond heeft verklaard.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wvg draagt het gemeentebestuur zorg voor de verlening van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van in de gemeente woonachtige gehandicapten en stelt met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet daartoe regels vast bij verordening.
De Raad stelt aan de hand van de gedingstukken vast dat appellante ten tijde van haar verhuizing medio 1999 naar een woning in de gemeente [naam gemeente] feitelijk niet woonachtig was in de gemeente Gouda. Nu de reikwijdte van de Wvg blijkens artikel 2 van die wet is beperkt tot in de gemeente woonachtige gehandicapten had het College derhalve op dat moment geen zorgplicht ten opzichte van appellante. Het door appellante gedane beroep op de tussen haar en het College afgesloten overeenkomst van 5 januari 1999 brengt de Raad niet tot een ander oordeel nu de reikwijdte van die overeenkomst blijkens de tekst en de strekking uitsluitend betrekking heeft op de daarin nauwkeurig omschreven geschillen in het kader van de Algemene bijstandswet en derhalve niet de Wvg.
In hetgeen appellante overigens heeft aangevoerd ziet de Raad evenmin grond om tot een ander oordeel te komen.
Het College heeft in zijn verweerschrift gronden aangevoerd tegen de aangevallen uitspraak die betrekking hebben op de vernietiging van het besluit van 26 maart 2003 en op de weigering van de rechtbank om appellante in de proceskosten van het College te veroordelen. De Raad merkt op dat in het vorenstaande besloten ligt dat het hoger beroep van appellante geen betrekking heeft op deze onderdelen van de aangevallen uitspraak. Nu het College geen hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft ingesteld en de Awb niet het rechtsmiddel van incidenteel appel kent komt de Raad niet toe aan een bespreking van die gronden.
De aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, komt gezien het vorenstaande voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.I. ’t Hooft als voorzitter en R.M. van Male en G.M.T. Berkel-Kikkert als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 april 2006.
(get.) M.I. ’t Hooft.
(get.) R.L. Rijnen.