Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW2402

Datum uitspraak2006-03-30
Datum gepubliceerd2006-04-19
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/2152 WUBO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing verzoek om herziening.


Uitspraak

05/2152 WUBO U I T S P R A A K met toepassing van artikel 17 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek van: [verzoekster], wonende te [woonplaats] , verzoekster, om herziening van de uitspraak van de Raad van 10 maart 2005, nummer 04/1512 WUBO. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens verzoekster heeft K. Visser, wonende te Sint Oedenrode bij schrijven van 18 maart 2005, aangevuld bij brieven van 1 april en 14 juni 2005 (beide met bijlagen) om herziening verzocht van bovenvermelde uitspraak, naar welke uitspraak hierbij wordt verwezen. De Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, in voornoemde uitspraak en hierna aangeduid als verweerster, heeft een verweerschrift ingediend. Bij brieven van 28 september 2005, 15 februari en 20 februari 2006 heeft voornoemde gemachtigde van verzoekster het verzoek om herziening nader toegelicht. Het verzoek is, gevoegd met de verzoeken bij de Raad bekend onder de nrs. 05/2150 WUBO en 05/2151 WUBO, behandeld ter zitting van de Raad op 23 februari 2006. Daar is verzoekster niet verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. MOTIVERING Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 17 van de Beroepswet, kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die: hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en, waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. Het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening is niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen. Verzoekster heeft grieven aangevoerd tegen de gang van zaken bij de Pensioen- en Uitkeringsraad met betrekking tot de wijze van afhandeling van haar verzoek om krachtens de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer en in aanmerking te worden gebracht voor een periodieke uitkering. In het verlengde daarvan zou ook ´s-Raads uitspraak, waarvan herziening wordt verzocht, onvolledig en onbegrijpelijk zijn omreden dat de Raad haars inziens in die uitspraak ten onrechte niet zou zijn ingegaan op een aantal aspecten die zij naar voren had gebracht. Verzoekster is van mening dat de Raad daarover alsnog een standpunt dient in te nemen. Verweerster is van opvatting dat er geen reden is het verzoek om herziening te honoreren. De Raad overweegt het volgende. Verzoekster heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 8:88 van de Awb aangevoerd. Blijkens het verzoekschrift en de aanvullingen daarop heeft verzoekster met het onderhavige verzoek om herziening beoogd op basis van reeds bekende gegevens een - bij het rechtsmiddel van herziening niet passende - hernieuwde discussie over de onderhavige zaak te voeren. Met betrekking tot de aspecten waarvan verzoekster meent dat zij onvoldoende behandeld zijn geldt hetzelfde. Daarbij merkt de Raad nog op dat uit de Awb niet voortvloeit dat de rechter in zijn uitspraak op alle door een belanghebbende aangevoerde argumenten of genoemde aspecten afzonderlijk dient in te gaan. Nu van de zijde van verzoekster ook anderszins geen feiten of omstandigheden zijn ingebracht als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb, op grond waarvan tot herziening kan worden overgegaan, dient het verzoek om herziening te worden afgewezen. De Raad ziet, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Wijst het verzoek om herziening af. Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2006. (get.) C.G. Kasdorp. (get.) E. Heemsbergen. HD 23.02