Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW2411

Datum uitspraak2006-03-23
Datum gepubliceerd2006-04-19
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4341 WUBO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen sprake is van blijvende invaliditeit in de zin van de WUBO ten gevolge van het oorlogsgeweld.


Uitspraak

05/4341 WUBO U I T S P R A A K in het geding tussen: [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Verweerster heeft onder dagtekening 23 juni 2005, kenmerk JZ/Y70/2005, ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945. Tegen dit besluit heeft eiseres op de in een aanvullend beroepschrift aangegeven gronden bij de Raad beroep ingesteld. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 9 februari 2006, waar eiseres in persoon is verschenen. Verweerster heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A. den Held, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. MOTIVERING Eiseres, die in 1926 is geboren, heeft in juli 2004 bij verweerster een aanvraag ingediend om krachtens de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet) erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer en in aanmerking te worden gebracht voor onder meer een periodieke uitkering. Eiseres heeft deze aanvraag gebaseerd op de omstandigheid dat zij gezondheidsklachten heeft welke zij wijt aan hetgeen haar tijdens de oorlog is overkomen. Verweerster heeft het verzoek van eiseres bij haar besluit van 11 januari 2005, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, afgewezen. Verweerster heeft daarbij weliswaar erkend dat eiseres direct betrokken is geweest bij een bombardement op Oene en derhalve is getroffen door oorlogsgeweld als bedoeld in artikel 2 van de Wet maar heeft zich tevens op het standpunt gesteld, zich hierbij baserend op het advies van haar geneeskundig adviseurs, dat er geen sprake is van blijvende invaliditeit in de zin van de Wet ten gevolge van het oorlogsgeweld. Verweerster heeft daarbij overwogen dat bij eiseres sprake is van psychische klachten als gevolg van het oorlogsgeweld, te weten een slaapstoornis, maar dat deze slechts geringe beperkingen opleveren in haar dagelijks functioneren. De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hij beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet wordt voor de toepassing van deze wet onder burger-oorlogsslachtoffer verstaan degene die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 als burger lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen bij met de krijgsverrichtingen direct verbonden handelingen of omstandigheden, tengevolge van welk letsel hij blijvend invalide is geworden. In het geval van eiseres is in geding de vraag of er sprake is van blijvende invaliditeit als hier bedoeld. Verweersters besluit is gebaseerd op een tweetal adviezen van haar geneeskundig adviseurs, waaraan onder meer ten grondslag ligt een medisch rapport d.d. 22 december 2004 van de arts J. Hansma, die eiseres op 20 december 2004 heeft onderzocht. Deze arts is op basis van zijn onderzoek tot de conclusie gekomen dat eiseres klaagt over een chronische slaapstoornis maar dat er verder op psychisch vlak geen beperkingen zijn, zodat haar psychische klachten niet als invaliderend kunnen worden beschouwd. Met betrekking tot de lichamelijke klachten van eiseres, status na hersenstaminfarct, hypertensie en lage rugklachten kan hij een causaal verband met de oorlogsgebeurtenissen niet leggen. In de bezwaarprocedure is door de geneeskundig adviseur van verweerster alsnog kennis genomen van de door de huisarts van eiseres bij brief van 12 november 2004 verstrekte informatie alsmede informatie ingewonnen bij het Sinai centrum. De geneeskundig adviseur geeft aan dat de aan dit centrum verbonden geriater G. Rutgers, evenals de huisarts, bij eiseres sprake acht van een chronisch recidiverende PTSS. Deze uit zich blijkens het schrijven van G. Rutgers in slaapproblematiek, welke intensiveerde omstreeks de herdenkingsdagen. Deze arts kwam niet tot ernstiger beperkingen dan door de arts Hansma waren geconstateerd. Ook de Raad stelt vast dat uit de thans beschikbare medische gegevens naar voren komt dat de behandelend artsen van eiseres en de artsen die verweerster hebben geadviseerd niet van mening verschillen over de aard en ernst van de psychische klachten die eiseres heeft. De Raad heeft dan ook geen aanknopingspunten gevonden het medisch oordeel waarop het bestreden besluit berust onjuist te achten. Voorts is de Raad van oordeel dat, nu in de bezwaarfase alsnog de informatie van de huisarts en van het Sinai centrum bij de medische beoordeling is betrokken, het besluit van verweerster voldoende en zorgvuldig is voorbereid. De op dit punt door eiseres naar voren gebrachte grief moet derhalve worden verworpen. Gezien het vorenstaande kan het beroep van eiseres niet slagen. De Raad merkt daarbij nog op dat eiseres zich bij een verergering van haar klachten opnieuw met een aanvraag tot verweerster kan wenden. De Raad acht tenslotte geen termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht een der partijen te veroordelen in de proceskosten. Beslist wordt derhalve als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Zoelen-Altunc als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2006. (get.) C.G. Kasdorp. (get.) B. van Zoelen-Altunc. HD 27.02