Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW2431

Datum uitspraak2006-04-11
Datum gepubliceerd2006-04-19
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1671 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering bijstand met terugwerkende kracht . Geen sprake van bijzondere omstandigheden.


Uitspraak

05/1671 NABW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] , wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 16 februari 2005, 03/5190 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden (hierna: College). Datum uitspraak: 11 april 2006 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft H.C. van Meurs, wonende te Leiderdorp hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2006. Appellante is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door E. Waasdorp, werkzaam bij de gemeente Leiden. II. OVERWEGINGEN De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. Appellante heeft op 10 oktober 2002 een aanvraag ingediend ingevolge de Algemene bijstandswet (hierna: Abw) voor bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten verband houdende met haar verhuizing in februari 2002. Bij besluit van 5 februari 2003 heeft het College deze aanvraag afgewezen. Bij besluit van 28 oktober 2003 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 5 februari 2003 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 28 oktober 2003 ongegrond verklaard. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. De Raad komt tot de volgende beoordeling. Gelet op het in artikel 67, eerste lid, van de Abw neergelegde primaire uitgangspunt dat bijstand op aanvraag wordt verleend en in aanmerking nemende de noodzaak van een beoordeling van de individuele situatie op grond van artikel 39, eerste lid, van de Abw, dient volgens vaste rechtspraak als uitgangspunt te gelden dat geen bijstand wordt toegekend met terugwerkende kracht. Van dat uitgangspunt kan slechts worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. De Raad ziet na de inwerkingtreding van artikel 68a van de Abw, anders dan de rechtbank heeft overwogen, geen grond daarover wezenlijk anders te oordelen, zij het dat voor aanvraagdatum tevens meldingsdatum dient te worden gelezen (verwezen wordt naar zijn uitspraak van 8 maart 2003, LJN AT0209). Vaststaat dat appellante eerst geruime tijd nadat de onderhavige kosten zijn gemaakt voor deze kosten een aanvraag om bijzondere bijstand heeft ingediend. De omstandigheid dat appellante ten tijde van haar verhuizing er niet van op de hoogte was dat zij bijzondere bijstand kon verkrijgen, kan niet als bijzondere omstandigheid worden aangemerkt. Ook overigens is de Raad niet gebleken van bijzondere omstandigheden die afwijking van voormeld uitgangspunt rechtvaardigen. De Raad komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestiging van de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door Th. C. van Sloten. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 april 2006. (get.) Th. C. van Sloten. (get.) M. Pijper.