
Jurisprudentie
AW2517
Datum uitspraak2006-01-31
Datum gepubliceerd2006-04-20
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep kort geding
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0500947
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-04-20
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep kort geding
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0500947
Statusgepubliceerd
Indicatie
[appellant] heeft in kort geding opheffing van het executoriaal beslag gevorderd, omdat niet is overbetekend, en terugbetaling van het door de SVB aan de gemeente overgemaakte bedrag.
Het hof is voorshands van oordeel dat de gemeente ten onrechte niet heeft voldaan aan de in de wet gestelde eis tot overbetekening van het door haar gelegde beslag.
Anders dan [appellant] vordert, zal het hof hier echter niet het gevolg aan verbinden dat het gelegde beslag moet worden opgeheven en dat de inmiddels aan de gemeente door de SVB doorbetaalde gelden aan [appellant] moeten worden gerestitueerd.
Het hof is voorshands van oordeel dat het belang van [appellant] bij de toepassing van deze uiterste consequentie die verbonden kan worden aan de omissie van de gemeente, dient te wijken voor het belang van de gemeente, die betaling wenst te krijgen van een haar toekomende, in rechte vaststaande vordering op [appellant], zulks mede gelet op het feit dat [appellant] - blijkens zijn door hemzelf overgelegde brief van 21 maart 2005 - op de hoogte was van het onder de SVB te [gemeente] gelegde beslag.
Uitspraak
typ. NJ
rolnr. KG 0500947/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
eerste kamer, van 31 januari 2006, gewezen in de zaak van:
[appellant], wonende te [woonplaats],
appellant bij exploot van dagvaarding van1 juli 2005,
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
tegen:
DE GEMEENTE EINDHOVEN, zetelende te Eindhoven,geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. I.K. Kolev.
op het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch in kort geding gewezen vonnis van 9 juni 2005 tussen appellant - [appellant] - als eiser en geïntimeerde - de gemeente - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 126571/KG ZA 05-326) Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant] zeven grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot veroordeling van de gemeente om aan [appellant] te betalen E 20.649,27 met rente vanaf 13 mei 2005 en met veroordeling van de gemeente in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft de gemeente de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1. Op 18 mei 2004 heeft de gemeente een aanvang gemaakt met het leggen van executoriaal derdenbeslag onder de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB) ten laste van [appellant], op de AOW-uitkering van [appellant], zulks in verband met de terugvordering van door de gemeente aan [appellant] uitgekeerde kosten van bijstand. De gemeente heeft voor deze beslaglegging gebruik gemaakt van de bijzondere wijze, als mogelijk gemaakt in art. 479g Rv jo art. 60 lid 4 Wet werk en bijstand, dat wil zeggen door van de beschikking tot invordering in afschrift mededeling te doen aan de derde-beslagene (de SVB).
Deze mededeling is door de SVB eerst op 14 maart 2005 voor "gezien" getekend aan de gemeente teruggezonden. Krachtens art. 479g lid 1 slotzin Rv, is de beslaglegging derhalve eerst op 14 maart 2005 voltooid.
4.1.2. De SVB heeft, eveneens op 14 maart 2005, uit krachte van het beslag een bedrag van E 20.649,27, dat zij voor [appellant] onder zich had, overgemaakt naar de gemeente.
4.1.3. Van [appellant], thans naar eigen zeggen woonachtig te [woonplaats], was toentertijd bij de gemeente geen woon- of verblijfplaats bekend. Zulks heeft de gemeente in haar brief van 18 mei 2004 ook aan de SVB gemeld. [appellant] heeft - zo blijkt uit door hem overgelegde correspondentie - in ieder geval op 14 december 2002 aan de gemeente wel zijn postbusnummer te [woonplaats 2] bekend gemaakt.
4.1.4. Ook bij de SVB was geen officiële woon-of verblijfplaats van [appellant] bekend. De SVB was wel bekend met het postbusnummer te [woonplaats 2], dat [appellant] ten behoeve van zijn correspondentie aanhield. Voorts heeft blijkens de door [appellant] in eerste aanleg overgelegde producties, de SVB ook met hem gecorrespondeerd via een postbus in [land].
4.1.5. Deze correspondentie werd door [appellant] met de SVB gevoerd omdat hij met de SVB was verwikkeld in een procedure over de betaling van (achterstallige) AOW. In verband hiermee heeft de vestigingsdirecteur van de SVB, vestiging Roermond, op 14 maart 2005 aan [appellant] - geadresseerd aan zijn postbus te [land], geschreven:
"(..) en dat er geen (juridische) beletselen zijn om de achterstallige AOW-betalingen alsnog uit te betalen.
Bij nadere bestudering van uw dossier is mij echter gebleken dat er inmiddels door de Gemeente Eindhoven beslag is gelegd op de u toekomende AOW-betalingen. (..) De nabetaling van het u toekomende AOW-pensioen is dan ook overgemaakt naar de gemeente Eindhoven (..)"
4.1.6. De SVB heeft vervolgens op 17 maart 2005 aan [appellant], geadresseerd aan zijn postbus te [woonplaats 2], geschreven:
"Op uw AOW-pensioen is beslag gelegd door Gemeente Eindhoven. Daarom zijn wij verplicht om uw gehele AOW-pensioen in te houden en door te betalen aan de beslaglegger."
Een andere brief met gelijksoortige inhoud is op dezelfde dag eveneens door de SVB aan [appellant] gezonden.
4.1.7. [appellant] heeft hierop op 21 maart 2005 gereageerd - met de bewoordingen "naar aanleiding van de brieven van uw dienst de dato 17 maart 2005" - door de SVB te wijzen op het feit dat overbetekening van het beslag in [land] niet heeft plaatsgevonden, althans hem onbekend was.
4.1.8. Krachtens art. 479g lid 3 Rv diende de overbetekening van het gelegde beslag plaats te vinden binnen zeven dagen na de dag waarop de voor "gezien" getekende kennisgeving van de SVB door de gemeente was terugontvangen, derhalve (nu hieromtrent niets is gesteld door partijen, voorshands aangenomen dat een op 14 maart 2005 verzonden kennisgeving op 15 maart 2005 is ontvangen) uiterlijk op 22 maart 2005. Deze overbetekening door de executant kan krachtens art. 479g lid 3 Rv plaatsvinden door het zenden bij aangetekende brief van een afschrift van de terugontvangen kennisgeving van de derde-beslagene aan de geëxecuteerde.
Voorshands staat vast dat er geen overbetekening (op de wijze van art. 475i Rv of art. 479g lid 3 Rv) door de gemeente heeft plaatsgevonden, noch aan de postbus te [land], noch aan de postbus te [woonplaats 2], noch openbaar.
4.1.9. [appellant] heeft in kort geding opheffing van het executoriaal beslag gevorderd, omdat niet is overbetekend, en terugbetaling van het door de SVB aan de gemeente overgemaakte bedrag.
4.1.10. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen afgewezen. Hiertegen zijn de grieven gericht.
4.2. Het hof is van oordeel dat uit de aard van de door [appellant] ingestelde vordering zijn spoedeisend belang bij de behandeling daarvan reeds voortvloeit.
4.3. Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen met als uitgangspunt dat het hier slechts een kort geding betreft strekkende tot het treffen van een voorlopige voorziening.
4.3.1. Het niet tijdig overbetekenen van een executoriaal derdenbeslag is door de wetgever niet met de sanctie van nietigheid bedreigd, omdat, naar het hof aanneemt, zulks een te zware (controle-)last op de schouders van de derde-beslagene zou leggen, hetgeen de wetgever ongewenst acht. Niet blijkt uit de parlementaire geschiedenis dat het achterwege laten van de nietigheids-sanctie beoogt aan de belangen van de beslaglegger tegemoet te komen. De sanctie op niet overbetekenen is (voor zover thans van belang) onder meer dat de rechter het beslag kan opheffen, de executie kan schorsen of alsnog herstel van de verzuimde vormen kan bevelen.
4.3.2. In het onderhavige geval heeft de gemeente zich er op beroepen dat [appellant] door de SVB op de hoogte was gesteld van het gelegde beslag, zodat hij geen rechtens relevant belang heeft bij het overbetekenen van het gelegde beslag aan hem. Voorts heeft de gemeente gesteld dat [appellant] geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waardoor de rechtbank had dienen te besluiten tot opheffing van het beslag.
4.3.3. De gemeente heeft niet gesteld op welke wijze zij op de hoogte was gekomen van de brieven die de SVB aan [appellant] had gestuurd met betrekking tot het beslag. Niet is gesteld of gebleken dat de SVB deze brieven in kopie aan de gemeente had gezonden. Voorshands moet het er derhalve voor worden gehouden dat de gemeente deze kennis pas door de onderhavige procedure heeft gekregen, nu evenmin is gesteld of gebleken dat [appellant] (gelijk hij met de SVB heeft gedaan) de gemeente heeft gewezen op de omissie van de overbetekening.
4.3.4. Het hof is voorshands van oordeel dat niet [appellant] moet stellen waarom de gemeente wel had moeten overbetekenen, maar de gemeente had moeten stellen waarom zij in het onderhavige geval niet aan dit dwingende voorschrift behoefde te voldoen. De gemeente heeft geen enkele verklaring gegeven voor het niet verzenden van een aangetekende brief naar het haar bekende postbusnummer van [appellant] of van het niet doen van een openbare betekening. Een - achteraf juist gebleken - vertrouwen in correspondentie van de SVB is hiervoor niet voldoende (los van het feit dat de gemeente dit ook niet heeft gesteld). Evenmin acht het hof het in dit verband voorshands relevant dat [appellant] met alle juridische middelen die hem ten dienste staan, de inning van de vordering van de gemeente heeft getracht te voorkomen.
4.4.1. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat het hof voorshands van oordeel is dat de gemeente ten onrechte niet heeft voldaan aan de in de wet gestelde eis tot overbetekening van het door haar gelegde beslag.
Anders dan [appellant] vordert, zal het hof hier echter niet het gevolg aan verbinden dat het gelegde beslag moet worden opgeheven en dat de inmiddels aan de gemeente door de SVB doorbetaalde gelden aan [appellant] moeten worden gerestitueerd.
4.4.2. Het hof is voorshands van oordeel dat het belang van [appellant] bij de toepassing van deze uiterste consequentie die verbonden kan worden aan de omissie van de gemeente, dient te wijken voor het belang van de gemeente, die betaling wenst te krijgen van een haar toekomende, in rechte vaststaande vordering op [appellant], zulks mede gelet op het feit dat [appellant] - blijkens zijn door hemzelf overgelegde brief van 21 maart 2005 - op de hoogte was van het onder de SVB te [gemeente] gelegde beslag.
[appellant] heeft geen bijzondere feiten en omstandigheden aangevoerd, die met zich zouden kunnen brengen dat deze belangenafweging anders zou kunnen uitvallen.
4.4.3. [appellant] heeft niet gesteld noch gevorderd dat het hof enige van de andere op overschrijding van de eis tot overbetekening gestelde sancties zal toepassen, en het hof ziet in de omstandigheden van het geval ook geen aanleiding daartoe over te gaan. Zo zal het hof evenmin de gemeente bevelen de verzuimde overbetekening alsnog te laten plaatsvinden, nu [appellant] inmiddels de beschikking heeft gekregen over de kennisgeving van de SVB van 14 maart 2005, alsmede voornoemde brief van 17 maart 2005.
4.4.4. Het hof ziet in de omstandigheden van het geval als hierboven weergegeven aanleiding om de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep te compenseren, des dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.4.5. Het beroepen vonnis zal derhalve - onder verbetering van de gronden waarop het berust - worden bekrachtigd met uitzondering van de proceskostenveroordeling. Het meer of anders gevorderde door [appellant] zal worden afgewezen.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het beroepen vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank
's-Hertogenbosch op 9 juni 2005 tussen partijen gewezen, doch slechts voorzover het betreft de proceskostenveroordeling;
en in zoverre opnieuw rechtdoende;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg zodanig, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
bekrachtigt, onder verbetering van de gronden waarop het berust, dit vonnis voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep zodanig, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Feith, Hendriks-Jansen en Fikkers en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 31 januari 2006.