Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW2563

Datum uitspraak2006-04-12
Datum gepubliceerd2006-04-21
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/53679
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wedertoelating / Suriname. Verzoekster doet een beroep op artikel 3.53 Vb 2000 in het kader van wedertoelating. Verweerder stelt zich op het standpunt dat zij niet in aanmerking komt voor dit beleid omdat zij haar Nederlandse nationaliteit is verloren door de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname (hierna: Toescheidingsovereenkomst). De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder terecht dit standpunt heeft ingenomen. Verzoekster heeft tot 1977 in Nederland gewoond en de Nederlandse nationaliteit bezeten. Hierna heeft zij zich gevestigd in Suriname. Op grond van artikel 5, tweede lid, van de Toescheidingsovereenkomst heeft zij in 1979, na twee jaar verblijf in Suriname, van rechtswege de Surinaamse nationaliteit verkregen en haar Nederlandse nationaliteit verloren. Dit wordt ondersteund door de door verzoekster overgelegde verklaring van het Bureau voor Burgerzaken te Paramaribo.


Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Nevenzittingsplaats Haarlem zaaknummer: AWB 05 / 53679 uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 april 2006 in de zaak van: A, geboren op [...] 1940, van Surinaamse nationaliteit, verzoekster, gemachtigde: mr. S.V. Ramdihal, advocaat te Amsterdam, tegen: de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde: mr. T. Ponte, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage. 1. Procesverloop 1.1 Verzoekster heeft op 27 juli 2005 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel “wedertoelating”. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 14 november 2005 afgewezen. Verzoekster heeft tegen het besluit op 28 november 2005 bezwaar gemaakt. 1.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar de werking van het besluit niet opschort. Verzoekster heeft op 28 november 2005 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt verweerder te verbieden haar uit te zetten voordat verweerder op het bezwaar heeft beslist. 1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. 1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 29 maart 2006. Verzoekster en haar gemachtigde zijn, met bericht van afwezigheid, niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1 Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.2 Ingevolge artikel 78 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) beslist de voorzieningenrechter van de rechtbank zoveel mogelijk tevens over het bezwaar, indien het verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan ten einde uitzetting te voorkomen voordat is beslist op het bezwaar, dat is gericht tegen een beschikking tot afwijzing van een aanvraag of intrekking van een verblijfsvergunning. 2.3 De voorzieningenrechter zal in deze zaak met toepassing van artikel 78 Vw op het bezwaar beslissen, omdat sprake is van een verzoek als bedoeld in dat wetsartikel, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van het bezwaar en in bezwaar nog slechts een beslissing mogelijk is. 2.4 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging voor voorlopig verblijf (mvv). 2.5 Op grond van artikel 3.53, eerste lid van het Vreemdelingenbesluit (Vb) kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met wedertoelating worden verleend aan de oud-Nederlander die in Nederland is geboren en getogen. In het tweede lid, sub b van artikel 3.53 Vb is bepaald dat deze vergunning ook kan worden verleend aan andere oud-Nederlanders. 2.6 In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft verweerder beleidsregels over de toepassing van deze bepaling vastgesteld. In B4, onder de paragrafen 2.2., 2.3, 2.4 en 2.5 Vc is een nadere regeling opgenomen ten aanzien van enkele bijzondere categorieën oud-Nederlanders. Het gaat hier om oud-Nederlanders die hun Nederlanderschap hebben verloren op grond van artikel 15 van de Rijkswet op het Nederlanderschap. 2.7 Ingevolge artikel 2, eerste lid van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname (Trb. 1975, 132), hierna: de Toescheidingsovereenkomst, heeft het verkrijgen van de Surinaamse nationaliteit ingevolge deze Overeenkomst verlies van het Nederlanderschap tot gevolg. Ingevolge artikel 5, eerste lid, Toescheidingsovereenkomst verkrijgen meerderjarige Nederlanders die in Suriname zijn geboren en die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst buiten de Republiek Suriname hetzij woonplaats, hetzij werkelijk verblijf hebben, de Surinaamse nationaliteit door voor 1 januari 1986 hun wil daartoe te kennen geven. Het tweede lid van artikel 5 Toescheidingsovereenkomst luidde tot 1 januari 1986: “De in het eerste lid bedoelde personen hebben het recht ten allen tijde met hun gezin onvoorwaardelijk tot de republiek Suriname te worden toegelaten en daar in alle opzichten als Surinamer te worden behandeld. Zij verkrijgen van rechtswege de Surinaamse nationaliteit, indien zij gedurende twee jaren in de Republiek Suriname hetzij woonplaats, hetzij werkelijk verblijf hebben”. 2.8 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekster niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste, nu zij niet valt onder het beleid met betrekking tot oud-Nederlanders genoemd in hoofdstuk B4 van de Vc. Gebleken is uit de door verzoekster overgelegde Verklaring van het Bureau voor Burgerzaken te Paramaribo omtrent Ex-Nederlanderschap van 26 mei 2005 dat verzoekster tot 25 november 1975 de Nederlandse nationaliteit bezat. Deze nationaliteit heeft verzoekster verloren op grond van de Toescheidingsovereenkomst. 2.9 Verzoekster heeft in haar bezwaarschrift aangevoerd dat zij haar Nederlanderschap niet heeft verloren door de Toescheidingsovereenkomst. In 1975 woonde verzoekster in Nederland en niet in Suriname. Zij is pas in 1977 teruggekeerd naar Suriname. Hierdoor heeft de Toescheidingsovereenkomst op haar geen werking gehad. Als zij haar Nederlandse nationaliteit zou hebben verloren, dan zou dit gebeurd moeten zijn op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Verzoekster heeft bij brief van 17 januari 2006 een nieuwe verklaring overgelegd van het Bureau voor Burgerzaken te Paramaribo van 5 december 2005 waarin staat dat zij tot 4 november 1979 de Nederlandse nationaliteit bezat. 2.10 Verweerder heeft in het verweerschrift gesteld dat de overgelegde verklaring van 5 december 2005 niet afdoet aan het standpunt dat verzoekster haar Nederlandse nationaliteit heeft verloren door de Toescheidingsovereenkomst. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst verweerder naar een uitspraak van de Hoge Raad van 19 december 2003 (rekestnummer R03/007/HR). De voorzieningenrechter overweegt als volgt. 2.11 Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat verzoekster haar Nederlandse nationaliteit heeft verloren op grond van de Toescheidingsovereenkomst. De omstandigheid dat verzoekster vanaf haar geboorte de Nederlandse nationaliteit heeft gehad en in 1975 in Nederland woonde betekent, anders dan verzoekster meent, niet dat de Toescheidingsovereenkomst niet op haar van toepassing is geweest. Verzoekster behoort tot de in artikel 5, eerste lid, Toescheidingsovereenkomst bedoelde personen en heeft verklaard zich in 1977 te hebben gevestigd in Suriname. Uit het dossier blijkt dat zij op 4 november 1977 in het Bevolkingsregister te Suriname is ingeschreven. Op 4 november 1979 was ten aanzien van verzoekster de in artikel 5, tweede lid, Toescheidingsovereenkomst bedoelde termijn van twee jaren verstreken, zodat zij op grond hiervan van rechtswege de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen en ingevolge artikel 2, eerste lid van deze Overeenkomst de Nederlandse nationaliteit van rechtswege heeft verloren. Dit wordt ondersteund door de door verzoekster overgelegde verklaring van Bureau voor Burgerzaken van Paramaribo van 5 december 2005, waarin staat dat verzoekster tot 4 november 1979 de Nederlandse nationaliteit had. Doordat verzoekster op grond van de Toescheidingsovereenkomst haar Nederlandse nationaliteit heeft verloren, valt zij niet onder hoofdstuk B4 Vc en komt zij niet op grond van dat beleid voor vrijstelling van het mvv-vereiste in aanmerking. 2.12 De voorzieningenrechter zal het bezwaar ongegrond verklaren en het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen. 2.13 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: 3.1 verklaart het bezwaar ongegrond; 3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.C. Hofman, voorzieningenrechter, en op 12 april 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier. afschrift verzonden op: Coll: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.