
Jurisprudentie
AW2805
Datum uitspraak2006-04-21
Datum gepubliceerd2006-04-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers02/636102-05
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-04-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers02/636102-05
Statusgepubliceerd
Indicatie
Onderneming in kaashandel op markten wordt voor 6 maanden stilgelegd in verband met het veelvuldig op onhygiënische wijze verkopen van bedorven en ernstig beschimmelde zuivelproducten.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Parketnummer(s): 02/636102-05
1 Partijen. Onderzoek van de zaak.
In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen:
Den Dekker Kaasnegotie B.V.,
Gevestigd te Wijk en Aalburg, Den Oudert 30,
heeft de economische meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen.
De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord. Zij heeft in aanmerking genomen dat tegen verdachte verstek is verleend.
2 De tenlastelegging.
De verdachte staat terecht, terzake dat
1.
zij op of omstreeks 14 januari 2005 te Rotterdam ten aanzien van eetwaren heeft
gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 14, eerste lid van verordening
(EG) 178/2002, immers heeft zij, verdachte, levensmiddelen in de handel gebracht
(zulks) terwijl die levensmiddelen onveilig waren en/of ongeschikt
waren voor menselijke consumptie, aangezien in een mobiele verkoopwagen
- een of meerdere kaas/kazen lag(en) die aangevreten was/waren door muizen
en/of vervuild was/waren met muizen uitwerpselen en/of
- een doos met boter lag, welke boter (gedeeltelijk) groen was uitgeslagen van
de schimmel;
art 2 lid 10 Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen
2.
zij op of omstreeks 14 januari 2005 te Rotterdam een mobiele verkoopwagen
niet op zodanige wijze heeft schoongemaakt en/of onderhouden, dat het risico
van besmetting van eet- en/of drinkwaren en de aanwezigheid van ongedierte,
voor zover redelijkerwijze mogelijk werd uitgesloten,
aangezien in die mobiele verkoopwagen de schappen waarop kazen uitgestald
waren vervuild waren met muizen uitwerpselen;
art 22 lid 1 ahf/ond b Warenwetregeling Hygiëne van levensmiddelen
3 De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4 De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Hij kan dus in zijn vordering worden ontvangen.
6 Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7 De bewezenverklaring.
Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 14 januari 2005 te Rotterdam ten aanzien van eetwaren heeft
gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 14, eerste lid van verordening
(EG) 178/2002, immers heeft zij, verdachte, levensmiddelen in de handel
gebracht -zulks- terwijl die levensmiddelen onveilig waren en ongeschikt
waren voor menselijke consumptie, aangezien in een mobiele verkoopwagen
kazen lag(en) die aangevreten waren door muizen
en vervuild waren met muizen uitwerpselen en een doos met boter lag, welke boter (gedeeltelijk) groen was uitgeslagen van
de schimmel;
2.
op 14 januari 2005 te Rotterdam een mobiele verkoopwagen
niet op zodanige wijze heeft schoongemaakt , dat het risico
van besmetting van eet- en drinkwaren en de aanwezigheid van ongedierte,
voor zover redelijkerwijze mogelijk werd uitgesloten,
aangezien in die mobiele verkoopwagen de schappen waarop kazen uitgestald
waren vervuild waren met muizen uitwerpselen;
Hetgeen onder feit 1 en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8 Het bewijs.
De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
8.1 De bewijsmiddelen.
8.2 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
Rond de handel in kaas e.a. is door verdachte een complex netwerk van (rechts)personen gebouwd, dat het onduidelijk maakt, wie voor bepaalde activiteiten verantwoordelijk is en wie derhalve in voorkomende gevallen strafrechtelijk aansprakelijk dient te worden gesteld.
De heer Den Dekker heeft ter terechtzitting van de economische politierechter d.d. 18 juli 2005 verklaard: “Dalton Europe Ltd. is verantwoordelijk voor de verkoop op de markten. Chees Europe Ltd. is de groothandel. Den Dekker Kaasnegotie B.V. is een B.V. die in vermogensbeheer doet.”
Als uitgangspunt voor het, in dit geval, vaststellen van de juiste te dagvaarden persoon neemt de rechtbank in aanmerking dat Dalton Europe Ltd. en Den Dekker Kaasnegotie B.V. vrijwel identieke handelsnamen hanteren en voorts dat Den Dekker op de zitting van de economische politierechter d.d. 18 juli 2005 heeft verklaard dat de marktvergunningen soms op zijn eigen naam worden afgegeven en soms op naam van Den Dekker Kaasnegotie B.V.. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat Den Dekker Kaasnegotie B.V. zich ook bezighoudt met de marktverkoop en niet alleen met vermogensbeheer. In dit geval is dus de juiste B.V. gedagvaard.
9 De strafbaarheid van het bewezene.
Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert de volgende misdrijven op:
Ten aanzien van feit 1
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij of krachtens artikel 4, eerste lid van de Warenwet, begaan door een rechtspersoon.
Ten aanzien van feit 2
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij of krachtens artikel 5, eerste lid van de Warenwet, begaan door een rechtspersoon.
10 De strafbaarheid van verdachte.
Verdachte is strafbaar voor hetgeen te hare laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die haar strafbaarheid zou opheffen.
De rechtbank stelt vast dat de wetgever per 1 januari 2006 de Warenwetregeling Hygiëne van levensmiddelen heeft vervangen door het Warenwetbesluit Hygiëne van levensmiddelen. De voorheen in artikel 22 lid 1 aanhef onder b Warenwetregeling Hygiëne van levensmiddelen opgenomen eisen waaraan de bedrijfsruimten, met het oog op het risico van besmetting van eet- en drinkwaren en de aanwezigheid van ongedierte, moeten voldoen, is na deze wijziging opgenomen in artikel 2 van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen, in die zin dat daar is vermeld dat de overtreding feitelijk strafbaar is gesteld in de verordeningen (EG) 852/2004 en (EG) 853/2004. Gelet op artikel 1 lid 2 wetboek van strafrecht dienen voor verdachte de meest gunstige bepalingen te worden toegepast. Tot 1 januari 2006 was overtreding van een voorschrift, gesteld bij of krachtens de Warenwet strafbaar via artikel 1, onder 4° van de Wet op de economische delicten en werd gelet op de artikelen 2 en 6 van de Wet op de economische delicten als overtreding bestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie. Na 1 januari 2006 is overtreding van een voorschrift, gesteld bij of krachtens de Warenwet strafbaar via artikel 1, onder 4° en is de strafbaarstelling overigens niet gewijzigd.
De wijziging van de wetgeving per 1 januari 2006 behelst derhalve niet een gewijzigd oordeel van de wetgever over de strafwaardigheid van het overtreden van de plicht tot het toepassen van passende veiligheidsprocedures.
11 De straffen en maatregelen.
11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf.
Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straffen behoren te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen.
11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte voor het tenlastegelegde op te leggen een geldboete van € 500,-. De officier heeft voorts, in een andere heden berechte zaak tegen verdachte, gevorderd de onderneming van verdachte voor een periode van 6 maanden stil te leggen.
Den Dekker, feitelijk leidinggever van de ondernemingen die opereren vanaf het adres Den Oudert 30, heeft een handel in zuivel- en kaasproducten welke handel hij heeft ondergebracht in een complex netwerk van vennootschappen. Verdachte is één van die vennootschappen. De ondernemingen van Den Dekker hebben zich schuldig gemaakt aan zeer veel overtredingen, strafbaar gesteld krachtens de Warenwet. Verdachte heeft zich in dit geval schuldig gemaakt aan het in de handel brengen van levensmiddelen die onveilig zijn, te weten schadelijk voor de gezondheid en ongeschikt voor menselijke consumptie. In de verkoopwagen lagen namelijk vele beschimmelde kazen die tekenen van verregaand bederf vertoonden en waar tussen die kazen muizenuitwerpselen lagen.
In processen-verbaal van de Voedsel- en Warenautoriteit met betrekking tot deze strafzaak en andere, vandaag te berechten strafzaken tegen verdachte of tegen een aan Den Dekker gelieerde rechtspersoon, treft de rechtbank de volgende zinsnede meermalen aan: “…wij roken een weerzinwekkende, ranzige, op braaksel gelijkende, zurige bederflucht aan de kaas, de geur deed ook aan gisting denken. Wij zagen en voelden dat op het snijvlak van de kaas een slijmerige vochtlaag lag. Tevens zagen wij schimmelplekken op het snijvlak en in de scheuren en spleten die in de kaas zaten. Wij zagen dat tussen de voornoemde kaas, ook kaas bewaard werd die wel geschikt was voor verhandeling en menselijke consumptie. ”
Gelet op de veelheid van overtredingen, ook in het recente verleden, moet het er voor gehouden worden dat verdachte het niet zo nauw neemt met de hygiëne en, in verband daarmee, met de volksgezondheid.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de volksgezondheid ernstig bedreigd wordt. Het is onbegrijpelijk dat dergelijke bedorven etenswaren door verdachte worden verhandeld.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte onverbeterlijk is als het gaat om het naleven van de voorschriften die zijn gesteld omtrent de verkoop van levensmiddelen, in het bijzonder kaas. Nu verdachte wederom recidiveert met een enorm aantal overtredingen waarbij de volksgezondheid gevaar loopt, is de rechtbank van oordeel dat de enige passende sanctie is gehele stillegging van de onderneming van de verdachte, waarin het economische delict is begaan. Deze bijkomende straf is uitermate geschikt voor toepassing op die verdachten die de mening schijnen toegedaan te zijn, dat overtreding van economische voorschriften eigenlijk niet abnormaal is en dat een betrapping daarop behoort tot het normale bedrijfsrisico. Verdachte is een dergelijke delinquent. De rechtbank is zich ervan bewust dat dit een zware sanctie is voor verdachte. Derhalve zal zij de duur van de stillegging beperken tot de tijd dat zij denkt dat verdachte nodig heeft om orde op zaken te stellen in de onderneming.
De rechtbank stelt evenwel vast dat het aantal rechtspersonen dat gevestigd is op Den Oudert 30 en op enigerlei wijze gelieerd is aan de leidinggevende Den Dekker voortdurend uitbreidt, zodat niet kan worden uitgesloten dat de economische activiteiten van verdachte door een andere, niet stilgelegde rechtspersoon, worden overgenomen. Gelet op het gevaar voor de volksgezondheid dat hiermee gepaard gaat, zal de rechtbank naast de maatregel van stillegging voorts als bijkomende maatregel bepalen dat verdachte gedurende de periode van stillegging alle (bewijzen van) de ten behoeve van haar onderneming verstrekte marktplaatsvergunningen dient in te leveren bij het bestuursorgaan dat de vergunning heeft verstrekt, waarbij de rechtbank dusdanige voorzieningen zal treffen dat toezicht op de naleving van deze bijkomende maatregel mogelijk is.
Om te benadrukken dat de onderneming na de tijd van stillegging in orde moet zijn, zal zij aan verdachte bovendien een voorwaardelijke geldboete opleggen. Deze dient om verdachte ervan te weerhouden om wederom economische delicten te plegen.
Na te melden straffen acht de rechtbank passend en geboden.
12 De toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 51, 62, 63 en 91 van het wetboek van strafrecht,
de artikelen 1, 2, 6, 7, 10 en 87 van de Wet op de Economische delicten,
de artikelen 4, 5 en 37 van de Warenwet,
de artikelen 2 en 21 van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen,
de artikelen 22 (oud) en 42 (oud) van de Warenwetregeling Hygiëne van levensmiddelen
en het artikel 14 van de verordening (EG) 178/2002.
13 De beslissing.
RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt.
Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7 is omschreven.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de onder 9 vermelde strafbare feiten.
Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Ten aanzien van feit 1
Zij veroordeelt verdachte tot stillegging van haar onderneming voor de duur van
zes (6) maanden.
Zij veroordeelt verdachte tot het inleveren gedurende de stillegging van de onderneming van alle (bewijzen van) ten behoeve van haar onderneming verstrekte marktplaatsvergunningen door tussenkomst van het openbaar ministerie bij het bestuursorgaan dat deze vergunning heeft verstrekt.
Zij draagt het openbaar ministerie op de bij haar in te leveren marktplaatsvergunningen toe te zenden aan het bestuursorgaan dat de vergunning heeft verstrekt, met gelijktijdige toezending van een afschrift van dit vonnis.
Zij veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete ten bedrage van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro).
Zij beveelt dat deze geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt bepaald op twee jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van feit 2
Zij veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete ten bedrage van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro).
Zij beveelt dat deze geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt bepaald op twee jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Peters, voorzitter, mr. Schoenmakers en mr. Holtkamp, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Kersten en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 april 2006, zijnde mr. Holtkamp buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.