Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW2826

Datum uitspraak2005-12-13
Datum gepubliceerd2006-04-27
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDordrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 04/44284, 04/44288
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geloofwaardigheid asielrelaas / taalanalyse / contra-expertise. Verweerders besluit tot afwijzing van de asielaanvraag van eiseres is geheel gebaseerd op diens oordeel dat het relaas ongeloofwaardig is, welk oordeel weer geheel gebaseerd is op de uitkomsten van een taalanalyse. In de door eiseres geproduceerde contra-expertise wordt zeer gedetailleerd ingegaan op de in de taalanalyse gevolgde procedure en op de gebruikte diagnostische criteria. Verweerder reageert op die contra-expertise met een vrij algemeen gestelde reactie van het bureau Land en Taal. Omdat die reactie niet door een linguïst is opgesteld en omdat niet specifiek wordt ingegaan op de kritiek van de contra-expert en omdat de contra-expertise gerede twijfel doet rijzen omtrent de in verweerders opdracht uitgevoerde taalanalyse, kon verweerder die analyse niet (langer) gebruiken ter motivering van het besluit. Beroep gegrond.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer zitting houdende te Dordrecht Reg.nr : AWB 04/44284 en 04/44288 Uitspraak in de zaak van A, eiseres, en haar minderjarige dochter B, gezamenlijk eiseressen, gemachtigde: mr. K. Wijnmalen, advocaat te Dordrecht, tegen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te 's-Gravenhage, verweerder, gemachtigde: mr. Ch.R. Vink, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Verweerder heeft bij besluit van 9 september 2004 afwijzend beslist op de aanvraag van eiseressen tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Tegen dit besluit hebben eiseressen elk bij faxbericht van 6 oktober 2004 beroep ingesteld. De zaken zijn op 7 november 2005 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld. Eiseres 1 is ter zitting verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiseressen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. II. OVERWEGINGEN 1. Voor zover hier van belang luidt artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000): "1. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden verleend aan de vreemdeling: a. die verdragsvluchteling is; b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst; d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar" Voor zover hier van belang luidt artikel 1 van de Vw 2000: "In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: (...) k. Vluchtelingenverdrag: het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1954, 88) en het bijbehorende Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76); l. verdragsvluchteling: de vreemdeling die vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag en op wie de bepalingen ervan van toepassing zijn;". Artikel 31, eerste lid van de Vw 2000, luidt als volgt: "Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen." 2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseressen afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. Verweerder stelt daartoe dat, nu uit het rapport van de taalanalyse van 17 mei 2004 is gebleken dat eiseres eenduidig niet is te herleiden tot de taalgemeenschap binnen Somalië, het ongeloofwaardig is dat eiseres de Somalische nationaliteit bezit. Aan de door eiseres overgelegde geboorteakte kan geen andere conclusie worden ontleend nu daaruit de identiteit en nationaliteit van eiseres niet kan worden vastgesteld. Verweerder verwijst ter zake naar een verslag van onderzoek van de KMAR van 10 januari 2004. Nu verweerder geen geloof hecht aan de gestelde nationaliteit, wordt evenmin geloof gehecht aan de gestelde identiteit en problemen. 3. Eiseressen voeren aan dat verweerder ten onrechte het relaas van eiseressen op voorhand ongeloofwaardig acht met een beroep op artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f van de Vw 2000. Zij stellen dat het relaas van eiseres wel geloofwaardig is omdat eiseres Swahili en Bajuni spreekt. De moeder van eiseres komt uit de grensstreek tussen Somalië en Kenia. Eiseres heeft de taal geleerd van haar moeder, die vloeiend Swahili sprak. Omdat bij de taalanalyse werd gevraagd zo duidelijk mogelijk Swahili te spreken, heeft eiseres dat gedaan. De conclusie dat eiseres Swahili spreekt, zoals gebruikelijk aan de kust van Kenia, maakt de verklaringen van eiseres niet onaannemelijk. Ook de conclusie dat eiseres het Bajuni spreekt dat voorkomt in Kenia en Somalië maakt de verklaringen van eiseres niet onaannemelijk. Uit een door eiseres uitgevoerde contra-expertise, naar de resultaten waarvan eiseres in beroep verwijst, volgt dat eiseres wel degelijk uit Somalië afkomstig is. Verweerder heeft eiseres ten onrechte geen nadere termijn gegund voor het inbrengen van deze contra-expertise. 4. De rechtbank overweegt het volgende. Blijkens de tekst van het voornemen alsmede van het bestreden besluit heeft verweerder eiseressen niet tegengeworpen dat zij ter staving van de aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kunnen overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hetgeen eiseressen ter zake hebben aangevoerd, kan derhalve onbesproken blijven. Verweerders oordeel dat het relaas van eiseres ongeloofwaardig is, zoals verweerders gemachtigde ter zitting desgevraagd heeft bevestigd, geheel gebaseerd op de uitkomsten van de taalanalyse, die in opdracht van verweerder is uitgevoerd. Zoals ter zitting is bevestigd, is het rapport van de taalanalyse van 17 mei 2004 niet voorafgaand aan het uitbrengen van het voornemen op 4 juni 2004 aan eiseres toegezonden en heeft zij niet de gelegenheid gehad daarop te reageren. De mogelijkheid tot het geven van een reactie heeft verweerder geboden bij het toezenden van het voornemen. Eiseres heeft reeds op 15 juni 2004 aan verweerder bericht dat een contra-expertise zal worden gevraagd, doch dat de mogelijkheid daartoe afhankelijk is van het verkrijgen van een daartoe van het COA verzochte vergoeding. Voorts heeft eiseres in de zienswijze van 16 juli 2004 verzocht in de gelegenheid te worden gesteld de zienswijze aan te vullen zodra de resultaten van de contra-expertise bekend zijn. Blijkens een telefoonnotitie van 5 augustus 2004 heeft de toenmalig gemachtigde van eiseres met een medewerker van het Bureau Land en Taal van verweerder gesproken, waarbij door die medewerker is aangegeven dat, zodra een contra-expertise binnenkomt, Bureau Land en Taal inhoudelijk op de zaak zal ingaan. Zonder echter nog separaat te reageren op het verzoek de zienswijze te mogen aanvullen zodra de contra-expertise ontvangen is, heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Gegeven deze gang van zaken en gelet op het feit dat verweerder in de gelegenheid is geweest om in beroep inhoudelijk te reageren op de contra-expertise en van die gelegenheid ook gebruik heeft gemaakt, ziet de rechtbank geen aanleiding om, zoals verweerder in beroep heeft bepleit, de resultaten van de in opdracht van eiseres uitgevoerde en in beroep overgelegde contra-expertise, buiten beschouwing te laten. In het rapport van de taalanalyse, gedateerd 17 mei 2004, concludeert de analist dat eiseres eenduidig is te herleiden tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Kenia. In het rapport is vermeld dat de vreemdeling, tolk en taalanalist alleen het Swahili hebben gebezigd, dat eiseres het standaard-Swahili spreekt, zoals dat gangbaar is op de kust van Kenia en dat zij daarnaast Bajuni spreekt, en dat zij in het algemeen de grammatica van het standaard-Swahili gebruikt. Haar uitspraak van het Bajuni komt volgens het rapport voor in Somalië en Kenia en zij spreekt geen Somali, waarbij wordt opgemerkt dat dat de belangrijkste taal in Somalië is. De conclusie dat eiseres eenduidig te herleiden is tot de spraakgemeenschap binnen Kenia is blijkens het rapport gebaseerd op het gebruik van het standaard-Swahili en op het ontbreken van enige kennis van het Somali. In het door eiseressen in beroep ingebrachte rapport van de contra-expertise wordt door de deskundige, wiens deskundigheid door verweerder niet is betwist, uitvoerig ingegaan op de verhouding tussen het standaard-Swahili en het Bajuni en wordt een beschrijving gegeven van het gebied, waarin het Bajuni, één van de zogenaamde noordelijke dialecten, voorkomt. De deskundige geeft aan dat hij uit de opname afleidt dat eiseres haar best doet om de tolk te antwoorden in standaard-Swahili omdat hij haar in die taal aanspreekt. Hij geeft ook aan het feit dat dat standaard-Swahili een meer prestigieuze taal is als verklaring kan gelden. Dat betekent echter niet dat ze een native-speaker van standaard-Swahili is. De deskundige merkt op dat eiseres zichtbaar niet op haar gemak is in het standaard-Swahili en hij geeft aan, waaruit hij dat afleidt. Hij geeft ook aan dat de tolk soms de antwoorden niet begrijpt omdat die specifieke Bajuni-woorden niet verstaat. In het rapport geeft de deskundige voorts aan dat weinig Bajuni het Somali spreken, zodat het niet verrassend is dat eiseres het Somali niet spreekt. De contra-expert geeft nog aan dat het gebruik van het Bajuni niet onderscheidend is voor het bepalen van het land van herkomst omdat het een “cross-border language” is. Voorts geeft de deskundige aan dat het weinig zin heeft het gebruik van de syntax als onderscheidend criterium te gebruiken omdat het vraag-antwoord-format van het interview van de taalanalyse daarvoor niet geschik is omdat het de vreemdeling te weinig gelegenheid biedt om verschillende vormen van syntax te gebruiken. Ook het gebruik van werkwoordvormen is in dit format volgens de deskundige te weinig onderscheidend. De deskundige acht de vocabulaire en uitspraak de meest geschikte diagnostische criteria en wijst erop dat eiseres in het interview van de taalanalyse zowel Bajuni als standaard-Swahili vormen gebruikt. De deskundige concludeert dat eiseres een Bajuni moet zijn, doch dat dat haar niet eenduidig in Somalië of Kenia plaatst. Gelet op de hiervoor aangehaalde bevindingen van de door eiseres ingeschakelde deskundige, die geheel zijn gebaseerd op een beoordeling van de opname die is gemaakt ten behoeve van verweerders taalanalyse, welke bevindingen afbreuk doen aan die taalanalyse, kon verweerder zijn oordeel dat het relaas van eiseres ongeloofwaardig is niet baseren op de conclusies van de taalanalyse. Zoals eiseres heeft aangevoerd, is niet onaannemelijk dat haar beheersing van het Swahili kan worden verklaard doordat zij dit van haar moeder zo heeft geleerd en kan het feit, dat zij veel vragen in het standaard-Swahili beantwoordde, worden verklaard doordat dit de meer prestigieuze taal is en zij slechts in die taal werd aangesproken. Het feit dat de tolk met eiseres sprak in het standaard-Swahili en door eiseres gebruikte specifieke Bajuni woorden niet verstond, kan daarop eveneens van invloed zijn geweest. Voorts geeft de deskundige aan dat het Somali door veel Bajuni niet wordt beheerst en geeft daarvoor een uitleg, die in tegenspraak is met de aan de conclusies van de taalanalyse ten grondslag liggende en daarin en in het bestreden besluit niet nader onderbouwde aanname dat iedere inwoner van Somalië het Somali beheerst. De door verweerder overgelegde reactie van Bureau Land en Taal van het ministerie kan niet leiden tot het oordeel dat de contra-expertise geen twijfel aan de juistheid van de taalanalyse rechtvaardigt. Niet is gesteld of gebleken dat de reactie van het Bureau Land en Taal van het ministerie is gegrond op de bevindingen van een taalanalist. Voorts wordt in er de reactie aan voorbij gegaan dat in de contra-expertise zeer gedetailleerd wordt ingegaan op en kritiek wordt geleverd op de taalanalyse en op de daaraan ten grondslag liggende opname. Verweerder stelt dat het Somali “in Somalië de voertaal“ is en verwijst daartoe naar bevindingen van de linguïst Lamberti. De door verweerder geciteerde bevindingen zijn echter minder stellig (“in der Regel” en “meist”) dan verweerder kennelijk veronderstelt nu verweerder er kennelijk vanuit gaat dat allen die uit Somalië afkomstig zijn het Somali machtig moeten zijn. Ook de stelling dat de Bajuni in Somalië slechts een uiterst geringe minderheid van 0,04% van de bevolking vormen kan niet tot een ander oordeel leiden, nu dat niet uitsluit dat eiseres uit Somalië – en meer bepaald van de eilanden voor de kust die hoofdzakelijk door Bajuni worden bewoond – afkomstig is. Het enkele feit dat de door eiseres ingeschakelde deskundige eveneens heeft geluisterd naar een door eiseres ook aan hem toegezonden bandopname, doet aan voormelde conclusie niet af. De conclusies die de deskundige aan deze opname verbindt zijn veeleer een ondersteuning voor de conclusies die hij heeft verbonden aan de beoordeling van de opname die ten behoeve van de taalanalyse is gemaakt. Voor zover verweerder ook met zijn verwijzing naar de omstandigheid, dat de KMAR niet heeft kunnen vaststellen dat de door eiseres overgelegde geboorteakte echt is, heeft beoogd te stellen dat ook dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eiseresses relaas, geldt dat verweerder een dergelijke conclusie slechts kan trekken indien wordt vastgesteld dat het document niet authentiek zou zijn. Het bestreden besluit is derhalve onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Het beroep is derhalve gegrond. 5. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Gelet op het voorgaande beslist de rechtbank als volgt. III. BESLISSING De rechtbank 's-Gravenhage: - verklaart de beroepen gegrond en vernietigt het bestreden besluit; - veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiseressen in verband met de behandeling van de beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 644,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; - wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan eiseressen moet vergoeden. Aldus gegeven door mr. R.P. Broeders, rechter, en door deze en drs. S.R. Jonkergouw, griffier, ondertekend. De griffier, De rechter, Uitgesproken in het openbaar op: 13 december 2005 Afschrift verzonden op: RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Men dient een afschrift van de uitspraak mee te zenden.