Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW2912

Datum uitspraak2006-04-07
Datum gepubliceerd2006-04-24
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers139327 KG ZA 06-155
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Kort geding van een ex-wethouder tegen de gemeente en de burgemeester over onder meer de vraag of zij bepaalde gegevens dienen te verstrekken, welke ter beschikking staan van een externe onderzoekscommissie, ingesteld naar aanleiding van het ontslag van de wethouder. Vorderingen afgewezen, gebrek aan deugdelijke wettelijke grondslag, gegevens niet in bezit van gedaagden en onderliggende rapport gaat niet slechts over het functioneren van de ex-wethouder.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 139327 / KG ZA 06-155 Vonnis in kort geding van 7 april 2006 in de zaak van [eiser], [woonplaats], eiser, procureur en advocaat mr. P.W.M. Dorn, tegen 1. [gedaagde sub 1], in zijn hoedanigheid van burgemeester der gemeente Eindhoven, [woonplaats], 2. de publiekrechtelijke rechtspersoon DE GEMEENTE EINDHOVEN, zetelend te Eindhoven, gedaagden, procureur mr. J.P.F.W. van Eijck, advocaat mr. B.P.M. van Ravels te Breda. Partijen zullen hierna [eiser], Gemeente Eindhoven c.s., [gedaagde sub 1] en gemeente Eindhoven genoemd worden. 1. De procedure 1.1. [eiser] heeft in kort geding gesteld en gevorderd zoals hierna verkort is weergegeven. 1.2. De procureur van [eiser] heeft de vordering ter terechtzitting toegelicht, mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities met producties. 1.3. De raadsman van gemeente Eindhoven c.s. heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities met producties. 1.4. Na gevoerd debat hebben partijen vonnis gevraagd. 2. De feiten 2.1. [eiser] was in de periode 2002 - 2005 wethouder in de gemeente Eindhoven. Op 26 september 2005 is aan [eiser] door het college van B&W van de gemeente Eindhoven het vertrouwen opgezegd, waarna [eiser] als wethouder aftrad. 2.2. Vanwege binnen Eindhoven levende gedachten rondom onjuist handelen van [eiser] is door het college van B&W en het presidium onder voorzitterschap van burgemeester [gedaagde sub 1] (hierna: [gedaagde sub 1]) als opdrachtgevers, een onderzoekscommissie ingesteld met opdracht een aantal onderzoeksvragen te beantwoorden. De onderzoekscommissie [C] (hierna: [C]) bestond uit een drietal leden, welke niet bij de gemeente Eindhoven werkzaam zijn of anderszins gelieerd zijn aan de gemeente Eindhoven. Ook is door de opdrachtgevers aan [C] op geen enkele wijze een werkwijze voorgeschreven en tevens zijn lopende het onderzoek geen aanwijzingen door de opdrachtgevers aan [C] gegeven. [C] heeft op 1 november 2005 haar bevindingen gepresenteerd in een rapport genaamd "[X]". Om tot dit rapport te kunnen komen zijn interviews gehouden met veertien bestuurders en ambtenaren, allen (voorheen) werkzaam bij de gemeente Eindhoven. Van deze interviews zijn schriftelijke verslagen opgemaakt alsmede deels geluidsopnamen. Door [C] is al werkende besloten de uit deze interviews voortkomende gegevens te vernietigen. 2.3. Na bespreking van het rapport "[X]" werd door de gemeenteraad in Eindhoven besloten tot een vervolgonderzoek door onderzoeksbureau [Y] Dit onderzoek loopt nog. Uiteindelijk bleek dat de vernietiging van de onderzoeksgegevens van [C] niet, althans niet volledig, heeft plaatsgevonden. [C] heeft [eiser] medegedeeld dat de informatie die haar commissie ter beschikking heeft, gebruikt zou kunnen worden door de nieuwe onderzoekscommissie, voorzover de geïnterviewden daarmee instemmen. In dit kader is [eiser] gevraagd om zijn toestemming voor het toezenden van deze gegevens aan de nieuwe onderzoekscommissie. [eiser] heeft hierop aangegeven deze gegevens eerst zelf te willen inzien. Op verzoek van [eiser] aan gemeente Eindhoven c.s. tot het verstrekken van de teruggevonden onderzoeksgegevens is geantwoord dat de opdrachtgever deze gegevens niet bezat, maar dat deze in bezit zijn van [C], zodat toezending derhalve niet mogelijk was. Op dit moment bevinden de gevorderde onderzoeksgegevens zich bij ofwel [C], ofwel het onderzoeksbureau [Y] 3. Het geschil 3.1. [eiser] vordert, om bij vonnis in kort geding, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: primair [gedaagde sub 1] en/of de gemeente Eindhoven te bevelen aan [eiser] te verstrekken, uiterlijk drie dagen na betekening van dit vonnis, alle thans nog bestaande onderliggende gegevens (schriftelijke documenten en geluidsopnamen) zoals gebruikt door de commissie [C] bij het opstellen van haar rapportage "[X]"; subsidiair [gedaagde sub 1] en de gemeente Eindhoven te verbieden het rapport "[X]" te gebruiken als basis voor enigerlei opmerking over (het functioneren van) [eiser], alsmede [gedaagde sub 1] en de gemeente Eindhoven te gebieden de tot op heden gedane uitlatingen over (het functioneren van) [eiser] zoals gebaseerd op het rapport "[X]" op een door de rechter te bepalen wijze te rectificeren, zulks met veroordeling van de gemeente Eindhoven c.s. in de kosten van dit geding. 3.2. [eiser] legt hieraan het navolgende ten grondslag. [eiser] is van mening dat hij als onderwerp van onderzoek recht en belang heeft bij het verstrekken van de bestaande onderzoeksverslagen en geluidsopnamen zoals gebruikt door [C] voor de totstandkoming van het rapport "[X]". Het niet verstrekken van deze gegevens is in strijd met het (Europese) recht en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en derhalve onrechtmatig, nu [eiser] daardoor belemmerd wordt in zijn mogelijkheden ingebrachte argumenten te weerleggen, hetgeen in strijd is met het elementaire rechtsbeginsel van hoor en wederhoor. De wijze waarop [C] de verklaringen van [eiser] in haar rapport heeft verwerkt en vertaald, geeft [eiser] namelijk het vermoeden dat [C] een eenzijdig beeld in haar rapport heeft geschetst. [eiser] heeft eens te meer recht op verstrekking van de onderliggende gegevens nu [C] heeft aangegeven dat deze gegevens van belang zijn voor het aanvullende onderzoek. Dit alles is [gedaagde sub 1] als voorzitter van het college van B&W alsmede het presidium als opdrachtgevers van [C] toe te rekenen. 3.3. Het verweer van de gemeente Eindhoven c.s. tegen de vordering komt zakelijk weergegeven op het volgende neer. Allereerst wordt verwezen naar het bij uitstek politieke karakter van deze zaak, dat zich daarmee dan ook niet leent voor een inhoudelijke toetsing door de rechter. Voorts dient de vordering tegen [gedaagde sub 1] niet ontvankelijk te worden verklaard, nu [eiser] [gedaagde sub 1] niet in persoon heeft gedagvaard. Door [eiser] is onvoldoende gespecificeerd de grondslag aangevoerd, op grond waarvan een verplichting tot het verstrekken van de gevorderde gegevens zou kunnen volgen. Daarbij bevinden de stukken zich niet bij één van de bestuursorganen van de gemeente Eindhoven, maar bij [C], een niet ambtelijke adviescommissie en derhalve geen bestuursorgaan, zodat een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur niet aan de orde kan zijn. [C] is een onafhankelijke commissie en zij heeft haar eigen werkwijze bepaald. De gemeente Eindhoven c.s. hebben absoluut geen zeggenschap over de gevraagde gegevens en zij kan ook als opdrachtgever niet aansprakelijk zijn voor beweerdelijk onrechtmatig handelen van [C] als opdrachtnemer. Daarbij is de grondslag welke [eiser] wel geeft heel globaal en weinig onderbouwd. Ook een eventuele verwijzing naar artikel 6 EVRM is niet op zijn plaats, nu dit geen toetsingsmaatstaf is voor handelen van gemeentelijke bestuursorganen. De vordering tot verbod van het doen van bepaalde uitlatingen dient eveneens te worden afgewezen. Deze is te onbepaald en miskent dat het gemeentebestuur niet in rechte kan worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergadering van de gemeenteraad heeft gezegd. Daarbij bestaat geen dreiging voor herhaling en is een spoedeisend belang op geen enkele wijze aangetoond. Ook ten aanzien van de gevorderde rectificatie is de vordering te onbepaald, nu op geen enkele wijze is aangegeven welke uitlatingen dienen te worden gerectificeerd. 3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. [eiser] heeft met zijn betoog primair de stelling ingang willen doen vinden dat hij als onderwerp van onderzoek recht en belang heeft bij het verstrekken van de gevorderde onderzoeksgegevens. Dit betoog faalt. Met de gemeente Eindhoven c.s. is de rechter van mening dat [eiser], ondanks hiertoe ook nog ter terechtzitting uitdrukkelijk in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft nagelaten een deugdelijke wettelijke grondslag naar voren te brengen op basis waarvan [eiser] recht zou kunnen hebben op het verstrekken van de betreffende onderzoeksgegevens. Weliswaar voert [eiser] in zijn algemeenheid aan dat het niet verstrekken van de gegevens in strijd zou zijn met het (Europese) recht en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, echter, [eiser] laat vervolgens na deugdelijk te expliceren waar hij dan op doelt. Het enkele feit dat [eiser] stelt belang te hebben bij de gevorderde gegevens is daarvoor in ieder geval volstrekt onvoldoende. Daarbij kan de rechter [eiser] niet volgen in zijn stelling dat hij belemmerd wordt in zijn mogelijkheden om ingebrachte argumenten te weerleggen. Het rapport "[X]" van [C] bevat naar het oordeel van de rechter onderbouwde conclusies en is als zodanig een volstrekt openbaar rapport, zodat [eiser] alle kans en gelegenheid heeft zijn visie daarop te geven op de wijze die hem goeddunkt. Ter terechtzitting is onder meer gebleken dat [eiser] daar kennelijk ook gebruik van heeft gemaakt, via brieven en mediaberichten. Nog daargelaten de vraag of het rapport niet slechts een bestuurlijk-politiek doel dient, valt daarmee niet in te zien dat [eiser] onvoldoende gelegenheid zou hebben (gehad) tot hoor en wederhoor. 4.2. Daarnaast is tussen partijen onbetwist dat niet de gemeente Eindhoven c.s. de gevorderde stukken in hun bezit hebben, maar dat deze, althans dat deel van de gegevens dat nog niet is vernietigd, in bezit zijn van [C], voorzover de geïnterviewde personen voor gebruik van de betreffende gegevens door de nieuwe onderzoekscommissie nog geen toestemming hebben verleend. Naar het oordeel van de rechter heeft [eiser] gezien ook het bovenvermelde onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat de gemeente Eindhoven c.s. de gevorderde gegevens - waarvan overigens geenszins duidelijk is of de nog aanwezige gegevens (een gedeelte van de originele gegevens is kennelijk wel vernietigd) overeenkomen met de door [C] in haar rapport gebruikte gegevens, dan wel dat dit eerdere versies betreffen welke nog op enigerlei wijze zijn gewijzigd - had horen op te vragen en bij weigering door [C] deze te verstrekken maatregelen had behoren te nemen. 4.3. Ook is de rechter voorshands van oordeel dat, in tegenstelling tot hetgeen [eiser] stelt, niet het functioneren van [eiser] centraal staat in het rapport "[X]", maar dat het gaat om een verslag van een quick scan naar de bestuurlijk-ambtelijke samenwerking in Eindhoven in een tweetal casus. Blijkens de inleiding bij het betreffende rapport is het ontslag als wethouder van [eiser] weliswaar de aanleiding geweest van het onderzoek, maar (zoals ook uitdrukkelijk blijkt uit de verleende onderzoeksopdracht door het college van B&W en het presidium van de gemeente Eindhoven) gaat het onderzoek veel verder dan alleen het beoordelen van het functioneren van [eiser] als wethouder. Zo wordt onder meer onderzoek gedaan naar regels die gelden voor vastgoedtransacties binnen de gemeente Eindhoven, de bevoegdheids- en rolverdeling tussen het bestuur en de ambtelijke organisatie, de eenduidigheid en toereikendheid van kaders, regels en gedragscodes en de interne en externe transparantie van regels en gedrag. Ook de door [C] geformuleerde conclusies en aanbevelingen gaan niet slechts over het functioneren van [eiser], maar tevens over het functioneren van andere leden van het college van B&W alsmede van de ambtelijke organisatie. Naar het oordeel van de rechter is de aanleiding van het rapport dan ook niet zozeer om achteraf een oordeel te kunnen geven over het functioneren van [eiser], maar het betreft meer een bestuurlijk-politiek instrument, om te komen tot verbeteringen in de gemeentelijke organisatie. De rechter kan [eiser] derhalve niet in zijn stelling volgen dat slechts zijn functioneren onderwerp van onderzoek zou zijn geweest. Voorzover [eiser] aan deze stelling al een bijzonder belang meent te kunnen ontlenen, dat zou moeten prevaleren boven de belangen van de overige betrokkenen bij vertrouwelijkheid van hun input en dat de gemeente Eindhoven c.s. had moeten brengen tot het doen verkrijgen van de litigieuze gegevens en vervolgens tot het verstrekken daarvan aan [eiser], nog daargelaten al hetgeen hiervoor is geoordeeld omtrent de wettelijke grondslag van een en ander, kan de rechter hem daarin niet volgen. 4.4. Dat de nieuwe onderzoekscommissie gebruik wil maken van de door [C] verkregen onderzoeksgegevens welke kennelijk ook nog steeds, althans gedeeltelijk, in bezit zijn van [C], acht de rechter niet ongebruikelijk en het staat [eiser] en alle andere geïnterviewde personen vrij al dan niet toestemming te verlenen de gegevens die betrekking hebben op hun verklaring ter beschikking te stellen aan die nieuwe onderzoekscommissie. Niets staat [eiser] in de weg zijn verklaring aan te vullen met een reactie op het rapport "[X]". Dat hierin een extra reden gelegen zou zijn om recht te hebben op de gevorderde onderzoeksgegevens, kan de rechter echter niet inzien. 4.5. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, dient de primaire vordering derhalve te worden afgewezen. 4.6. Ook de subsidiaire vordering om de gemeente Eindhoven c.s. te verbieden het rapport "[X]" te gebruiken als basis voor enigerlei opmerkingen over (het functioneren van) [eiser], dient naar het oordeel van de rechter te worden afgewezen. Zoals ook hierboven is overwogen betreft het een volstrekt openbaar rapport, ten aanzien waarvan een ieder vrij is zich - binnen de grenzen die de wet stelt - een eigen mening te vormen en deze te uiten. Voor wat betreft uitlatingen die gedaan worden in vergaderingen van de Gemeenteraad is dit door partijen overigens onbetwist. Voor wat betreft uitlatingen die gedaan worden buiten de orde van de vergaderingen van de Gemeenteraad, kan volgens het oordeel van de rechter niet voorbij worden gegaan aan het politieke karakter van de functie van wethouder. Bij toetsing van de toelaatbaarheid van uitlatingen zoals die door [eiser] ter terechtzitting naar voren zijn gebracht geldt naar het oordeel van de rechter door het publieke karakter van de door [eiser] uitgeoefende functie een wat ruimere maatstaf, dan bij niet publieke functies. Waar deze maatstaf in een concreet geval exact ligt dan wel of in een bepaald geval deze maatstaf wordt overschreden, dient te worden beoordeeld naar de omstandigheden van elk afzonderlijk geval. Het door [eiser] in het geding gebrachte persbericht van de gemeente Eindhoven d.d. 2 november 2005 kan naar het oordeel van de rechter in ieder geval niet die betekenis krijgen welke [eiser] daaraan wenst te geven en voor het overige heeft [eiser] zijn vordering op dit punt onvoldoende feitelijk onderbouwd. 4.7. Het gevorderde gebod tot rectificatie zal eveneens worden afgewezen, nu [eiser] heeft nagelaten te specificeren welke uitlatingen de gemeente Eindhoven c.s. dienen te rectificeren. Voorts is op geen enkele wijze aangegeven en ook overigens niet gebleken welke uitlatingen een onrechtmatig karakter zouden hebben. 4.8. Gezien het vorenstaande dient de subsidiaire vordering derhalve eveneens te worden afgewezen. 4.9. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente Eindhoven c.s. worden begroot op: - vast recht EUR 248,00 - salaris advocaat 816,00 Totaal EUR 1.064,00 5. De beslissing De voorzieningenrechter 5.1. wijst de vorderingen af, 5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Gemeente Eindhoven c.s. tot op heden begroot op EUR 1.064,00, 5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2006.