Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW3381

Datum uitspraak2006-04-07
Datum gepubliceerd2006-04-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 05/118
Statusgepubliceerd


Indicatie

Regeling dierlijke EG-premies


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven (zesde enkelvoudige kamer) AWB 05/118 7 april 2006 5125 Regeling dierlijke EG-premies Uitspraak in de zaak van: A, te B, appellant, gemachtigde: ir. S. Boonstra, werkzaam bij LTO Noord Advies te Drachten, tegen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, gemachtigde: mr. M.W. Oomen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen. 1. De procedure Appellant heeft bij brief van 7 februari 2005, bij het College binnengekomen op 10 februari 2005, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 29 december 2004. Bij dit besluit heeft verweerder beslist op de bezwaren van appellant tegen een tweetal besluiten op grond van de Regeling dierlijke EG-premies. Verweerder heeft op 5 april 2005 een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2006, waar partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten hebben toegelicht. 2. De grondslag van het geschil 2.1 Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, luidt voorzover en ten tijde hier van belang: “ Artikel 2 (…) 2. Geen administratieve sanctie kan worden opgelegd dan uit kracht van een aan de onregelmatigheid voorafgegaan Gemeenschapsbesluit. Ingeval van latere wijziging van de bepalingen van een Gemeenschapsbesluit waarin administratieve sancties zijn vastgesteld, worden de minder strenge bepalingen met terugwerkende kracht toegepast. (…)” Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het b? Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen luidt, voorzover en ten tijde hier van belang: “ Artikel 17 - Algemene beginselen 1. De controles ter plaatse worden onverwachts uitgevoerd. Zij mogen worden aangekondigd, doch slechts zolang van tevoren als strikt noodzakelijk is en voorzover het doel van de controle daardoor niet in gevaar komt. Behalve in behoorlijk gemotiveerde gevallen mag de aankondiging nooit meer dan 48 uur tevoren plaatsvinden. (...) 3. De aanvraag (aanvragen) wordt (worden) afgewezen indien het bedrijfshoofd of zijn vertegenwoordiger een controle ter plaatse verhindert. Artikel 25 - Onderdelen van de controles ter plaatse 1. De controles ter plaatse moeten betrekking hebben op alle dieren waarvoor op grond van de te controleren steunregelingen steunaanvragen zijn ingediend en, wat de steunregelingen voor rundvee betreft, ook op runderen waarvoor geen steunaanvraag is ingediend. 2. De controles ter plaatse omvatten in het bijzonder: a) (...) b) met betrekking tot de steunregelingen voor rundvee: - (…) - steekproefcontroles bij dieren waarvoor in de laatste twaalf maanden vóór de controle ter plaatse steunaanvragen zijn ingediend, om na te gaan of de gegevens van het gecomputeriseerde gegevensbestand overeenstemmen met die van het register; (…) Artikel 36 - Berekeningsgrondslag (...) 3. Wanneer het in een steunvraag aangegeven aantal dieren groter is dan het bij administratieve controles of controles ter plaatse geconstateerde aantal, wordt de steun, onverminderd de artikelen 38 en 39, berekend op basis van het geconstateerde aantal dieren. Wanneer een bedrijfshoofd door overmacht of buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 48 zijn verplichting om de dieren aan te houden niet heeft kunnen nakomen, behoudt hij het recht op steun voor het aantal dieren dat hiervoor in aanmerking kwam op het tijdstip waarop de overmacht of de buitengewone omstandigheid is ingetreden. 4. Wanneer overtredingen van de identificatie- en registratieregeling voor runderen worden vastgesteld, gelden de volgende bepalingen: (...) b) wanneer het bij de vastgestelde onregelmatigheden gaat om foute vermeldingen in het register (...), wordt het betrokken dier slechts als niet geconstateerd beschouwd, wanneer deze fouten bij ten minste twee controles binnen een periode van 24 maanden worden geconstateerd. In alle overige gevallen worden de betrokken dieren reeds na de eerste ontdekking van een onregelmatigheid als niet geconstateerd beschouwd. (...) Artikel 38 Kortingen en uitsluitingen met betrekking tot runderen waarvoor steun wordt aangevraagd (...) 2. Wanneer ten aanzien van meer dan drie dieren onregelmatigheden worden vastgesteld, wordt het totaalbedrag van de steun waarop het bedrijfshoofd voor de betrokken premieperiode op grond van die regelingen aanspraak kan maken, gekort: (...) Wanneer het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage groter is dan 50 %, wordt het bedrijfshoofd bovendien tot een bedrag dat gelijk is aan het op grond van de eerste alinea geweigerde bedrag, nogmaals uitgesloten van de steun. Dit bedrag wordt verrekend met de betalingen in het kader van de steunregelingen voor rundvee waarop hij aanspraak kan maken op grond van aanvragen die hij indient in de drie kalenderjaren die volgen op het kalenderjaar waarin het verschil wordt vastgesteld. 3. Ter bepaling van de in de leden 1 en 2 bedoelde percentages wordt het totaal van de dieren waarvoor in de betrokken premieperiode op grond van alle steunregelingen voor rundvee steun wordt aangevraagd en ten aanzien waarvan onregelmatigheden worden vastgesteld, gedeeld door het totaal van alle in de betrokken premieperiode geconstateerde runderen. (...) Artikel 48 - Overmacht en buitengewone omstandigheden 1. Gevallen van overmacht of buitengewone omstandigheden moeten binnen tien werkdagen vanaf het tijdstip waarop zulks voor het bedrijfshoofd mogelijk is met het relevante door de bevoegde instantie afdoende geachte bewijs bij de bevoegde instantie worden gemeld. (...)” Bij Verordening (EG) nr. 118/2004 van de Commissie van 23 januari 2004 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2419/2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen is artikel 38, tweede lid, derde alinea, gewijzigd en luidt sindsdien als volgt: “ Is het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage groter dan 50 %, dan wordt het bedrijfshoofd bovendien nogmaals van steun uitgesloten voor het bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen het aangegeven aantal dieren en het geconstateerde aantal dieren als bedoeld in artikel 36, lid 3. Dit bedrag wordt verrekend met de steunbetalingen in het kader van de steunregelingen voor rundvee waarop het bedrijfshoofd aanspraak kan maken op grond van aanvragen die hij indient in de drie kalenderjaren volgende op het kalenderjaar waarin het verschil wordt vastgesteld. Kan het bedrag met die steunbetalingen niet volledig worden verrekend, dan komt het nog uitstaande saldo te vervallen.” Artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad luidt, voorzover hier van belang, als volgt: “1. Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders: - houdt een register bij, - stelt, zodra het gecomputeriseerde gegevensbestand volledig operationeel is, de bevoegde autoriteit binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn, die zich uitstrekt over drie tot zeven dagen, in kennis van alle verplaatsingen van en naar het bedrijf en van elke geboorte of sterfte van een dier op het bedrijf, samen met de data waarop een en ander heeft plaatsgevonden. (…) 4. Het register wordt handmatig of door middel van een computer bijgehouden in een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde vorm en moet te allen tijde en gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen periode van ten minste drie jaar ter beschikking worden gehouden van de bevoegde autoriteit, die op haar verzoek inzage krijgt.” Artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2629/97 van de Commissie van 29 december 1997, houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad inzake oormerken, bedrijfsregisters en paspoorten overeenkomstig de identificatie- en registratieregeling voor runderen luidt, ten tijde en voorzover hier van belang, als volgt: “Het register bevat ten minste het volgende: a) de meest recente gegevens als bedoeld in artikel 14, lid 3, punt C.1, eerste tot en met vierde streepje, van Richtlijn 64/432/EEG; b) de datum waarop het dier op het bedrijf is doodgegaan; c) in het geval van dieren die het bedrijf verlaten, de naam en het adres van de houder, met uitzondering van de vervoerder, of de identificatiecode van het bedrijf naar wie of waarnaar het dier is gebracht, en de datum van vertrek; d) in het geval van dieren die op het bedrijf aankomen, de naam en het adres van de houder, met uitzondering van de vervoerder, of de identificatiecode van het bedrijf van wie of waarvan het dier is gekomen, en de datum van aankomst; e) de naam en handtekening van de vertegenwoordiger van de bevoegde autoriteit die het register heeft gecontroleerd en de datum waarop de controle is verricht.” 2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan. - Appellant heeft in 2002 voor 17 runderen een aanvraag om slachtpremie ingediend. - Bij besluit van 28 april 2003 heeft verweerder aan appellant naar aanleiding van deze aanvraag een premie van € 1.845,24 toegekend. - Appellant heeft in 2003 voor 14 runderen een aanvraag om slachtpremie ingediend. - Op 20 augustus 2003 heeft op het bedrijf van appellant een fysieke controle in het kader van de Regeling dierlijke EG-premies plaatsgevonden. In het controlerapport wordt vermeld dat het bedrijfsregister niet actueel, volledig en juist door appellant wordt bijgehouden en dat de runderen waarvoor in de afgelopen 12 maanden slachtpremie is aangevraagd niet op de voorgeschreven wijze zijn geregistreerd in het bedrijfsregister. Voorts wordt vermeld dat het bedrijfsregister voorheen werd bijgehouden met gebruik van een computer die sinds april 2003 defect is. - Bij besluit van 19 december 2003 heeft verweerder appellant naar aanleiding van zijn premieaanvraag over het jaar 2002 op grond van artikel 38, tweede lid, van Verordening nr. 2419/2001 voor een bedrag van € 1.028,14 uitgesloten van de eventueel te ontvangen runderpremies in de jaren 2003, 2004 en 2005. - Op 15 januari 2004 heeft appellant tegen dit besluit bezwaar gemaakt. - Bij besluit van 12 februari 2004 heeft verweerder zijn besluit van 28 april 2003 herzien, de aanvraag om slachtpremie afgewezen en van appellant een bedrag teruggevorderd van € 1.845,24. - Op 12 maart 2004 heeft appellant tegen dit besluit bezwaar gemaakt. - Bij besluit van 28 mei 2004 heeft verweerder de aanvraag om slachtpremie voor het jaar 2003 afgewezen. - Bij besluit van 18 juni 2004 heeft verweerder zijn besluit van 19 december 2003 herzien en appellant naar aanleiding van zijn premieaanvraag over het jaar 2002 op grond van artikel 38, tweede lid, van Verordening 2419/2001 voor een bedrag van € 1.028,14 wederom uitgesloten van de eventueel te ontvangen runderpremies in de jaren 2003, 2004 en 2005. Hierbij heeft verweerder overwogen dat de wijziging van artikel 38 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 in het geval van appellant niet van toepassing is, zodat aan het op grond van de oude tekst vastgestelde bedrag wordt vastgehouden. - Op 22 juni 2004 heeft appellant tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. - Bij besluit van 29 november 2004 heeft verweerder de bezwaren van appellant van 15 januari 2004 en 12 maart 2004 ongegrond verklaard. Hierbij heeft verweerder onder meer overwogen dat op grond van artikel 17, derde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 de premieaanvraag voor het jaar 2002 dient te worden afgewezen. Tegen dit besluit heeft appellant geen beroep ingesteld. - Op 14 december 2004 is appellant ter zake van zijn bezwaren van 22 juni 2004 gehoord. - Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. 3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder meer het volgende overwogen: “ U heeft voor het premiejaar 2002 voor 14 runderen slachtpremie aangevraagd. Bij 14 runderen zijn afwijkingen vastgesteld. Er zijn derhalve geen runderen geconstateerd. Het kortingspercentage bedraagt 100%. In bezwaar heeft u aangegeven dat een (…) medewerker van LASER (…) zou hebben verteld dat men bij een computerstoring een tweede kans kreeg wat naderhand door een medewerker van LASER werd tegengesproken. Nu u sinds april 2002 geen bedrijfsregister heeft bijgehouden, wat u tijdens de hoorzitting heeft bevestigd, zou een tweede controle u niet kunnen baten. In bezwaar geeft u aan dat u tijdens de fysieke controle geen bedrijfsregister kon tonen vanwege een defect managementsysteem. Voor zover u hiermee een beroep op overmacht en/of buitengewone omstandigheden doet, merk ik het volgende op. Artikel 48, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 bepaalt dat gevallen van overmacht of buitengewone omstandigheden binnen tien werkdagen vanaf het tijdstip waarop zulks voor het bedrijfshoofd mogelijk is met het relevante door de bevoegde instantie afdoende geachte bewijs bij de bevoegde instantie worden gemeld. Hoewel ik begrip heb voor uw situatie, ben ik op grond van hetgeen u in uw bezwaarschrift en tijdens de hoorzitting heeft aangegeven van mening dat het voor u mogelijk is geweest de overmacht of buitengewone omstandigheden op een eerder tijdstip te melden, dan eerst in bezwaar. Reeds daarom kan een beroep op overmacht buitengewone omstandigheden, in de zin van artikel 48 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 niet slagen. Ook overigens zijn geen andere feiten of omstandigheden aangetoond, noch gebleken waaruit kan worden afgeleid dat het voor u redelijkerwijs onmogelijk was om de overmacht of buitengewone omstandigheden eerder te melden. Nu er geen sprake is van buitengewone omstandigheden, kom ik tot de conclusie dat voor de betreffende runderen niet heeft voldaan aan de voorwaarden van de Regeling. (...) Op grond van artikel 38, tweede lid, sub b, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 wordt het bedrijfshoofd indien het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage groter is dan 50 %, bovendien tot een bedrag dat gelijk is aan het op grond van de eerste alinea geweigerde bedrag, nogmaals uitgesloten van de steun. Dit bedrag wordt verrekend met de betalingen in het kader van de steunregelingen voor rundvee waarop hij aanspraak kan maken op grond van aanvragen die hij indient in de drie kalenderjaren die volgen op het kalenderjaar waarin het verschil wordt vastgesteld. U heeft voor het premiejaar 2002 voor 14 dieren slachtpremie aangevraagd. Nu het bedrijfsregister niet is bijgehouden, zijn bij 14 runderen onregelmatigheden vastgesteld. Er zijn derhalve geen runderen geconstateerd. Het afwijkingspercentage bedraagt 100%. U wordt naast de 100% korting van het premiejaar 2003 nogmaals voor een bedrag van in totaal € 1.028,14 uitgesloten van premie. Dit bedrag wordt verrekend met de premie waar u recht op heeft in de jaren 2003, 2004 en 2005." In het verweerschrift heeft verweerder onder meer - samengevat - het volgende aangevoerd. Appellant betwist niet dat ten tijde van de fysieke controle geen bedrijfsregister is getoond. Appellant stelt dat hij geen bedrijfsregister had wegens complicaties met zijn computer. Hoewel appellant dienaangaande een beroep op overmacht heeft gedaan, blijkt appellant de bedrijfsvoering voor het overige te hebben voortgezet, zodat hij ook in staat moet zijn geweest de problemen met de computer als bijzondere omstandigheid te melden. Appellant heeft een eigen verantwoordelijkheid om de voorwaarden te kennen, waaraan hij dient te voldoen, en derhalve om te weten dat hij een bijzondere omstandigheid tijdig moet melden bij de Dienst Regelingen. Van buitengewone omstandigheden is in dit verband bovendien ook geen sprake. De complicaties met het computerprogramma van appellant kunnen niet als uitzonderlijk worden aangemerkt en komen voor zijn risico. Dat appellant zowel over 2002 als over 2003 gesanctioneerd wordt, volgt rechtstreeks uit het communautaire sanctiestelsel. Het is niet toegestaan af te wijken van dit sanctiestelsel. Bij de opstelling van de Europese regelgeving is bovendien rekening gehouden met proportionaliteit en evenredigheid. Een beroep op het evenredigheidsbeginsel kan dan ook niet slagen. Met de fysieke controle op het bedrijf van appellant is uitvoering gegeven aan de communautaire controlevoorschriften van Verordening (EG) nr. 2419/2001. Bij het bepalen van de controledatum dient rekening te worden gehouden met de voorwaarden die zijn opgenomen in Hoofdstuk II van die verordening. Het rekening houden met de meest gunstige datum voor de producent, is in strijd met het doel van de communautaire controlevoorschriften. Dat naar aanleiding van verschillende controledata ook verschillende sancties kunnen volgen, is inherent aan het sanctiestel. Een beroep op rechtsongelijkheid kan dan ook niet slagen. Ter zitting heeft verweerder erkend dat, wat betreft de premieweigering over het jaar 2003, het bestreden besluit niet gedragen wordt door een deugdelijke motivering nu daarin niet eenduidig een wettelijke grondslag wordt genoemd. De feiten staan evenwel vast en indien verweerder een nieuwe beslissing op dit bezwaar zou moeten nemen, zou de premie, overeenkomstig het besluit van 29 november 2004 over het jaar 2002, worden geweigerd op grond van artikel 17, derde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001. Verweerder bepleit het beroep op dit punt gegrond te verklaren, het bestreden besluit in zoverre te vernietigen, doch de rechtsgevolgen in stand te laten. Verweerder is van oordeel dat nu in de brief van 18 juni 2004 (naar aanleiding van de premieaanvraag over het jaar 2002) tot een zelfde uitsluitingsbedrag wordt geconcludeerd als in het besluit tot uitsluiting van 19 december 2003, de brief van 18 juni 2004 niet valt aan te merken als een besluit in de zin van de Awb. Het bezwaar tegen het besluit van 19 december 2003 is bij het besluit van 29 november 2004 ongegrond verklaard en aangezien appellant tegen dit besluit geen beroep heeft ingesteld, heeft het besluit tot uitsluiting formele rechtskracht gekregen. Van een uitsluiting naar aanleiding van de premieaanvraag over het jaar 2003 is geen sprake. 4. Het standpunt van appellant Het beroep is gericht tegen de premieweigering over het jaar 2003 en het uitsluitingbedrag naar aanleiding van de premieaanvraag over het jaar 2002. Appellant heeft ten tijde van de fysieke controle geen bedrijfsregister kunnen tonen omdat zijn computer, waarmee hij het bedrijfsregister bijhield, defect was. Dit defect is in april 2003 opgetreden. In verband met drukke werkzaamheden op zijn bedrijf en een slecht bereikbare helpdesk was hij er ten tijde van de fysieke controle nog niet in geslaagd dit defect te verhelpen. Er was dan ook sprake van een overmachtsituatie. Hij is door de controleur niet gewezen op de mogelijkheid een beroep op overmacht te doen. Tot april 2003 is het bedrijfsregister overigens wel bijgehouden en de uitdraaien van dit register waren ten tijde van de controle op het bedrijf aanwezig. De controleur heeft echter niet naar deze stukken gevraagd. Het optreden van verweerder is in strijd met de rechtsgelijkheid omdat boeren die bijvoorbeeld in de maand januari worden gecontroleerd onder dezelfde omstandigheden maar voor één jaar worden gekort. Door het probleem met zijn computer is hij zijn gehele slachtpremie over de jaren 2002 en 2003 misgelopen en is hij bovendien ook nog eens voor een bedrag van € 1.028,14 uitgesloten. Omdat hij in de tussentijd wel alle diermutaties telefonisch aan het I&R-systeem doorgegeven, acht hij deze sancties overtrokken. Appellant is van oordeel dat hem gelet op het vorenstaande geen schuld treft ten aanzien van de geconstateerde onregelmatigheden en dat deswege op grond van artikel 44 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 van een sanctie dient te worden afgezien. Bovendien is het uitsluitingsbedrag onjuist vastgesteld omdat verweerder daarbij geen rekening heeft gehouden met de wijzing van artikel 38, derde lid, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 2419/2001, zoals doorgevoerd bij Verordening (EG) nr. 118/2004. Met inachtneming van deze wijziging dient het uitsluitingbedrag te worden vastgesteld over het aantal niet geconstateerde dieren, wat in dit geval tot een lager bedrag zou leiden. 5. De beoordeling van het geschil Het College overweegt met betrekking tot de premieweigering over het jaar 2003 als volgt. Met verweerder is het College van oordeel dat het bestreden besluit op dit punt niet wordt gedragen door een deugdelijke motivering nu daarin niet eenduidig een grondslag voor de weigering van de premie wordt genoemd. Voorts worden voor het bestreden besluit bepalende data onjuist vermeld. Het bestreden besluit is op dit punt in strijd met artikel 7:12 Awb en kan niet in stand blijven. Het College ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb de rechtsgevolgen in stand te laten. Vast staat immers dat ten tijde van de controle op 20 augustus 2003 appellant in het geheel geen bedrijfsregister ter inzage kon geven met betrekking tot de dieren waarvoor in de voorafgaande twaalf maanden premie was aangevraagd. Zodoende was het niet mogelijk om de gegevens, als voorgeschreven in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2629/97, te controleren. Daarom kan op grond van artikel 17, derde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 geen premie worden toegekend. Het betoog van appellant dat slechts vanaf april 2003 geen bedrijfsregister meer is bijgehouden en dat uitdraaien van het bedrijfsregister tot april 2003 ten tijde van de controle op het bedrijf aanwezig waren, doch dat door de controleur niet naar deze stukken is gevraagd, kan hem niet baten. Appellant had deze stukken aan de controleur kunnen verstrekken toen hem in algemene zin om inzage in het bedrijfsregister werd verzocht. Zoals het College onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de EG van 13 december 2001 in de zaak Ingemar Nilsson (C-131/00; Jur. 2001, 1-10165) heeft overwogen in zijn uitspraak van 18 maart 2005 (AWB 04/372, www.rechtspraak.nl, LJN AT1731), zijn in Verordening (EEG) nr. 3508/92 de beginselen geformuleerd volgens welke de Gemeenschap en de lidstaten de tenuitvoerlegging van communautaire beslissingen inzake gefinancierde landbouwmaatregelen en de bestrijding van fraude en onregelmatigheden in verband met deze maatregelen moeten regelen. In dit verband is een systeem opgezet ter identificatie en registratie van de dieren die voor steun in aanmerking komen. Binnen dit controlesysteem, dat ervoor moet zorgen dat elk dier kan worden geïdentificeerd en in al zijn verplaatsingen - vanaf zijn geboorte tot zijn dood - wordt gevolgd, zodat de handel daarin kan worden gecontroleerd en de controle van de communautaire steunregelingen wordt verbeterd, speelt het bedrijfsregister een cruciale rol. Blijkens het ingevoerde controlesysteem is het regelmatig bijhouden van het bedrijfsregister van groot belang. Het aantal bij de controle aanwezige en op dat tijdstip getelde dieren alleen is niet bepalend voor de verificatie van een steunaanvraag. Aan de hand van het bedrijfsregister kan bij de controle het aantal en de identiteit worden bepaald van de dieren die tijdens de periode van aanhouding aanwezig zijn en waarvoor steun kan worden toegekend. Het ontbreken van een bedrijfsregister levert een ernstige inbreuk op de voorschriften inzake identificatie en registratie van dieren op, omdat daardoor het in Verordening (EEG) nr. 3508/92 bedoelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem niet kan functioneren en een doeltreffend beheer van de communautaire steunregelingen onmogelijk wordt. Een steunaanvraag dient dan te worden afgewezen. Voor zover appellant zich met betrekking tot het ontbreken van een bedrijfsregister heeft beroepen op overmacht, faalt dit beroep. Nu de door appellant gebruikte computer ten tijde van de controle reeds vier maanden defect was, was van een onvoorziene gebeurtenis geen sprake. Gelet op de datum waarop het defect is ontstaan en de datum waarop de onderhavige controle heeft plaatsgevonden, had appellant zorg kunnen dragen voor herstel van de computer. Daarenboven heeft appellant de bepleite overmacht niet conform het bepaalde bij artikel 48, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 tijdig bij verweerder aangemeld, doch pas nadien aan de orde gesteld. Dit vormt op zichzelf reeds een belemmering om een beroep op overmacht te honoreren. Appellant kan ter zake van het langdurig niet functioneren van zijn computersysteem een verwijt worden gemaakt, zodat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 44 van Verordening (EG) nr. 2419/2001. Uit het voorgaande volgt, dat verweerder zich ter zitting van het College terecht op het standpunt heeft gesteld dat de controle ter plaatse in de zin van artikel 17, derde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 is verhinderd. Derhalve heeft verweerder de aanvraag slachtpremie terecht afgewezen en de over deze aanvraag reeds uitbetaalde premie teruggevorderd. Appellant heeft aangevoerd dat sprake is van rechtsongelijkheid omdat hij op basis van een controle in augustus wordt gesanctioneerd over twee verkoopseizoenen, terwijl bij een controle in het begin of in eind van het jaar voor een veel geringere sanctie in aanmerking zou komen. Ingevolge artikel 25, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 betreft de controle tenminste steekproefcontroles bij dieren waarvoor in de laatste twaalf maanden voor de controle steunaanvragen zijn ingediend. Deze bepaling geldt voor alle producenten gelijkelijk. Verweerder kan niet de bevoegdheid ontzegd worden gedurende het gehele jaar controles te verrichten. Derhalve faalt deze grief. Met betrekking tot de vaststelling van het uitsluitingsbedrag naar aanleiding van de premieaanvraag over het jaar 2002 overweegt het College als volgt. Verweerder heeft bij het besluit van 18 juni 2004 de vraag of de uitsluiting in het licht van Verordening (EG) nr. 118/2004 wijziging behoefde negatief beantwoord en de uitsluiting ongewijzigd opnieuw vastgesteld. Appellant heeft de juistheid van verweerders antwoord ter discussie gesteld en bepleit dat wel tot wijziging van de uitsluitingsbeslissing gekomen had moeten worden. Het College kan verweerder niet volgen in de gedachte dat, nu het uitsluitingsbedrag niet gewijzigd is, het besluit van 18 juni 2004 geen rechtsgevolg zou hebben en dus geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb zou zijn, zodat het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden. Weliswaar kan verweerder niet verplicht geacht worden de reeds genomen besluiten alsnog aan het bepaalde in Verordening (EG) nr. 118/2004 te toetsen, maar nu hij dat niettemin gedaan heeft, heeft de beslissing dat die verordening voor dit geval niets kan betekenen, zodat de uitsluiting ongewijzigd opnieuw wordt opgelegd, zeker naast beslissingen in vergelijkbare zaken om evenzeer onverplicht wel tot wijziging over te gaan, als besluit te gelden. Bij de vaststelling van de aan appellant toekomende premie over het jaar 2002 heeft verweerder zich zowel op artikel 17, derde lid, als op artikel 38, tweede en derde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 beroepen. Hij heeft vastgesteld dat over 2002 tien van de zeventien aangevraagde dieren geconstateerd zijn. Gelet op het bepaalde in artikel 38, tweede lid, laatste alinea, zoals dat luide tot de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 118/2004 op 27 januari 2004, dient appellant op grond daarvan dus nogmaals te worden uitgesloten van steun voor een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat hij voor de tien geconstateerde dieren aan steun had kunnen ontvangen. Na de inwerkingtreding vanVerordening (EG) nr. 118/2004 is een uitsluiting voorgeschreven ter hoogte van het bedrag van de steun die appellant had kunnen ontvangen voor de zeven niet geconstateerde dieren, als deze wel geconstateerd zouden zijn. Dit levert een lichtere sanctie op. Gelet op het bepaalde in artikel 2, tweede lid, van Verordening (EG Euratom) nr. 2988/95 dient de minder strenge bepaling met terugwerkende kracht te worden toegepast. Het bestreden besluit is daarmee niet in overeenstemming en komt derhalve voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal opnieuw over de uitsluiting naar aanleiding van de premieaanvraag voor het jaar 2002 dienen te beslissen. Het College acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellant. Deze kosten worden op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een wegingsfactor 1, ad € 322,- per punt). 6. De beslissing Het College: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - laat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand voor zover het betreft de weigering van de over het jaar 2002 door appellant aangevraagde slachtpremie en de terugvordering van de over deze aanvraag reeds betaalde slachtpremie; - draagt verweerder voor het overige op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 322,- (zegge: driehonderdtweeentwintig euro), onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden; - bepaalt dat de Staat het door appellant in verband met het beroep betaalde griffierecht ad € 136,- (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt. Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. R.P.H. Rozenbrand als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 april 2006. w.g. W.E. Doolaard w.g. R.P.H. Rozenbrand