Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW3516

Datum uitspraak2006-04-19
Datum gepubliceerd2006-04-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersVI 13-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Er is voldaan aan het gestelde bij artikel 15a, eerste lid aanhef en sub b van het Wetboek van Strafrecht. De vordering is onverwijld ingediend, zoals voorgeschreven bij artikel 15a, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht. De door de raadsman aangevoerde beslissingen van de vreemdelingenkamer doen hieraan niet af, nu de in het vreemdelingenrecht gestelde termijnen een geheel ander kader hebben en van een andere aard en betekenis zijn. Het hof wijst de vordering van de officier van justitie te Alkmaar gedeeltelijk toe. Er is rekening gehouden met de omstandigheid dat veroordeelde zich, nadat hij niet was teruggekeerd van verlof, heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten, die gelijksoortig zijn aan de feiten ter zake waarvan de veroordeelde straf ondergaat en met de duur van de opgelegde straf voor deze nieuwe feiten. Voorts is rekening gehouden met het voornemen van de veroordeelde om zijn leven weer op de rails te zetten en de overige persoonlijke omstandigheden van veroordeelde.


Uitspraak

VI-nummer: 13-05 Uitspraak: 19 april 2006 Gerechtshof te Arnhem Kamer als bedoeld in artikel 67 van de wet op de rechterlijke organisatie. Het hof heeft te beslissen op de op 3 november 2005 ingekomen vordering van de officier van justitie te Alkmaar van 1 november 2005, strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van: [VEROORDEELDE], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], thans gedetineerd in [verblijfplaats]. Het hof heeft ter openbare terechtzitting van 5 april 2006 gehoord de veroordeelde en de raadsman van veroordeelde, mr R. Polderman, advocaat te Alkmaar, alsmede de advocaat-generaal bij dit hof, die heeft geconcludeerd de vordering van de officier van justitie strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling geheel toe te wijzen. Overwegingen Grondslag van de vordering De vordering strekt ertoe dat de vervroegde invrijheidstelling met betrekking tot de bij vonnis van 28 mei 2004 van de rechtbank te Alkmaar opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, en de eveneens bij dit vonnis gelaste tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, achterwege zal blijven. Aan de vordering is ten grondslag gelegd dat veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zeer ernstig heeft misdragen, zoals bedoeld in artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht. Uit de stukken van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is het hof hierover het volgende gebleken. Veroordeelde is op 14 september 2005 gehoord in verband met nieuwe strafbare feiten. Hij zou in woningen aan de [adres] te Alkmaar, aan de [adres] in Heiloo en aan de [adres] te Alkmaar hebben ingebroken. Blijkens de aantekening mondeling vonnis van de politierechter in de rechtbank te Alkmaar is veroordeelde op 14 december 2005 ter zake van deze feiten schuldig bevonden en veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Dit vonnis is inmiddels onherroepelijk geworden. Het hof is van oordeel dat is voldaan aan het gestelde bij artikel 15a, eerste lid aanhef en sub b van het Wetboek van Strafrecht. Onverwijldheid van de vordering De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu de vordering niet onverwijld is ingediend. Volgens de raadsman had veroordeelde al in eerder stadium kunnen worden gehoord. Op 13 juni 2005 zou zijn geconstateerd dat het aangetroffen DNA-materiaal overeenkwam met dat van veroordeelde. Hij heeft gewezen op de door hem overgelegde uitspraken van de vreemdelingenkamer. In de ene uitspraak wordt aangegeven dat het criterium voor onverwijlde melding omstreeks twee dagen is. In de andere uitspraak wordt onder onverwijld verstaan de eerste werkdag na verloop van een termijn van vier weken. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. De navolgende feiten en omstandigheden zijn uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting komen vast te staan: - Op 13 juni 2005 werd een onderzoek ingesteld in verband met een woninginbraak aan de [adres] te Alkmaar, waarbij bloed voor biologisch onderzoek werd veiliggesteld, alsmede een schoenspoor; - Op 15 augustus 2005 kwam de uitslag van het door het NFI ingestelde onderzoek naar het biologisch spoor binnen, inhoudende dat het aangetroffen DNA-materiaal overeenkwam met dat van veroordeelde; - Het bij de inbraak aangetroffen schoenspoor werd gekoppeld aan twee andere inbraken, zijnde een woninginbraak aan de [adres] te Alkmaar en een woninginbraak aan de [adres] te Heiloo; - Op 14 september 2005 werd verdachte in verband met deze inbraken gehoord; - Het eindproces-verbaal werd op 12 oktober 2005 gesloten en getekend; - Op 1 november 2005 is de vordering tot het achterwege laten van de vervroegde invrijheidstelling ingediend. Naar het oordeel van het hof is de vordering onverwijld ingediend, zoals voorgeschreven bij artikel 15a, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht. De door de raadsman aangevoerde beslissingen van de vreemdelingenkamer doen hieraan niet af, nu de in het vreemdelingenrecht gestelde termijnen een geheel ander kader hebben en van een andere aard en betekenis zijn. Het verweer wordt verworpen. Beoordeling van de vordering Het hof zal de vordering van de officier van justitie deels toewijzen, als na te melden. Bij het vaststellen van de duur van het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling heeft het hof de omstandigheid in aanmerking genomen dat veroordeelde zich, nadat hij niet was teruggekeerd van verlof, heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Het betreft strafbare feiten die gelijksoortig zijn aan de feiten ter zake waarvan de veroordeelde straf ondergaat. Daarbij is rekening gehouden met de duur van de door de politierechter bij vonnis van 14 december 2005 opgelegde straf voor deze feiten. Voorts heeft het hof rekening gehouden met het voornemen van de veroordeelde om zijn leven weer op de rails te zetten en de overige persoonlijke omstandigheden van veroordeelde, zoals daarvan is gebleken ter terechtzitting. Toegepaste wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 15a, 15b en 15c van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING: Het hof: Wijst gedeeltelijk toe de vordering van de officier van justitie te Alkmaar en bepaalt, dat de vervroegde invrijheidstelling van veroordeelde achterwege zal worden gelaten voor een deel van vier (4) maanden. Aldus gewezen door: mr P.C. Vegter, voorzitter mrs J.W.P. Verheugt en H.G.W. Stikkelbroeck, raadsheren in tegenwoordigheid van mr N.M.H. van Ek, griffier en op 19 april 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.