Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW3521

Datum uitspraak2006-04-24
Datum gepubliceerd2006-04-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersTBS 2006-032
Statusgepubliceerd


Indicatie

De raadsman van betrokkene heeft betoogd dat op grond van artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht de terbeschikkingstelling van betrokkene niet kan worden verlengd. In dit artikel wordt bepaald dat de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar niet te boven kan gaan, tenzij de maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. De bewezenverklaring is gekwalificeerd als opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is. Uit de Memorie van Toelichting bij de laatste wijziging van artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, blijkt dat een delict als het onderhavige onder de reikwijdte van voornoemd artikel valt. Het hof verwerpt derhalve het verweer.


Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM TBS 2006 Beslissing d.d. 24 april 2006 De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van [terbeschikkinggestelde], geboren te [geboorteplaats] op [gebooretdatum], verblijvende in [verblijfplaats]. Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank te 's-Gravenhage van 1 december 2005, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar. Overwegingen: Het hof zal de beslissing van de rechtbank dienen te vernietigen, daar het recht zal doen mede op grond van nieuwe stukken. De raadsman van betrokkene heeft betoogd dat op grond van artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht de terbeschikkingstelling van betrokkene niet kan worden verlengd. In dit artikel wordt bepaald dat de totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling een periode van vier jaar niet te boven kan gaan, tenzij de terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De raadsman stelt dat er in casu geen sprake is van een dergelijk delict. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Bewezen is verklaard dat betrokkene op 31 juli 2001 te ’s-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht op het Binnenhof (ter hoogte van de Ridderzaal), immers heeft hij toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker in aanraking gebracht met (zich in de auto bevindende) motorbenzine, ten gevolge waarvan die auto is verbrand, terwijl daar levensgevaar voor in de directe nabijheid van die auto op het Binnenhof aanwezige personen te duchten was. Deze bewezenverklaring is gekwalificeerd als opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is. Uit de Memorie van Toelichting bij de laatste wijziging van artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, blijkt dat een delict als het onderhavige onder de reikwijdte van voornoemd artikel valt (Kamerstukken II, 1992-1993, 22 909, nr. 3, pagina 6). Het hof verwerpt derhalve het verweer. In het bijzonder gelet op de advisering is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling eist als in de hierna te vermelden beslissing vervat. Uit het verlengingsadvies volgt dat bij betrokkene sprake is van schizofrenie, in paranoïde vorm. Bij beëindiging van de terbeschikkingstelling wordt de recidivekans zeer hoog ingeschat. Het gebruik van antipsychotische medicatie is van groot belang, maar betrokkene ziet hier zelf de noodzaak niet van in. Gelet op het onverminderd aanwezige delictgevaar, het gebrek aan ziektebesef en het feit dat betrokkene nog langdurig zorg, structuur en begeleiding nodig heeft, is het hof van oordeel dat een verlenging met een termijn van twee jaar is geïndiceerd. Beslissing: Het hof: Vernietigt de beslissing van de rechtbank te 's-Gravenhage van 1 december 2005 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde. Verlengt de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar. Aldus gedaan door mr Vegter als voorzitter, mrs Stikkelbroeck en Lauwaars als raadsheren, en drs Mensing en drs Boon als raden, in tegenwoordigheid van mr Jansen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2006. Mr Lauwaars en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.