Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW3531

Datum uitspraak2006-04-21
Datum gepubliceerd2006-04-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/6442 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WAO-uitkering. Geen 52 weken aaneen arbeidsongeschikt geweest. Juistheid oordeel over belastbaarheid.


Uitspraak

03/6442 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 november 2003, 03/182, (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv), Datum uitspraak: 21 april 2006 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. M.C. Frissart-Kallenbach, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2006. Appellante noch haar gemachtigde is verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. J.H. Nuyens, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. II. OVERWEGINGEN Bij besluit van 19 augustus 2002 is aan appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geweigerd omdat zij vanaf 3 september 2001 (datum in geding) wegens haar geschiktheid voor haar eigen werk geen 52 weken aaneen arbeidsongeschikt is geweest. Bij besluit van 7 januari 2003 (het bestreden besluit) heeft het Uwv appellantes bezwaar tegen het besluit van 19 augustus 2002 ongegrond verklaard. Het door appellante ingestelde beroep tegen het bestreden besluit is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante - kort samengevat - herhaald dat zij op de in geding zijnde datum beperkingen ondervond waardoor ze recht had op een volledige of in ieder geval een gedeeltelijke WAO-uitkering. De rechtbank heeft ten onrechte het beroep ongegrond verklaard. Appellante heeft een rapport van haar medisch adviseur J. Schipper van 16 februari 2004 ingebracht. De Raad overweegt het volgende. De gedingstukken geven geen aanleiding aan te nemen dat het onderzoek door de verzekeringsarts van het Uwv onvolledig of onzorgvuldig is geweest. Evenmin is gebleken dat de belastbaarheid van appellante niet juist is vastgesteld. De Raad merkt hierbij op dat appellante op 2 juli 2002 zowel lichamelijk als psychisch onderzocht is door de verzekeringsarts R.R.J. Wijers, dat deze verzekeringsarts een uitgebreide anamnese heeft afgenomen en dossierstudie heeft verricht en dat hij van zijn bevindingen uitgebreid rapport heeft uitgebracht. Het in hoger beroep overgelegde rapport van Schippers werpt geen ander licht op de zaak. De Raad overweegt hiertoe dat door deze onderzoeker weliswaar beperkingen worden geconstateerd, maar dat die beperkingen niet geobjectiveerd zijn. Schippers heeft in zijn rapport geschreven dat bij het lichamelijk onderzoek geen evidente afwijkingen naar voren zijn gekomen. Echter, niet inzichtelijk is gemaakt hoe Schippers dan toch tot het vaststellen van beperkingen is gekomen. Evenmin is gebleken dat de beperkingen betrekking hebben op de datum hier in geding. Naar het oordeel van de Raad heeft appellante niets aangevoerd dat twijfel kan doen zaaien aan de juistheid van de conclusie van het Uwv dat appellante geen 52 weken aaneen arbeidsongeschikt is geweest. Gelet op het bovenstaande kan het hoger beroep niet slagen, zodat moet worden beslist zoals in rubriek III is vermeld. De Raad ziet geen aanleiding tot toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 april 2006. (get.) G.J.H. Doornewaard. (get.) A.C.W. Ris-van Huussen.