
Jurisprudentie
AW3960
Datum uitspraak2006-04-18
Datum gepubliceerd2006-04-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200601960/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2006-04-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200601960/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 13 januari 2006 heeft verweerder aan de commanditaire vennootschap "Grondexploitatiemaatschappij Waalsprong C.V." (hierna: vergunninghoudster) een vergunning verleend voor het onttrekken van water aan de bodem ten behoeve van het bouwrijp maken van een nieuwe woonwijk. Dit besluit is op 2 februari 2006 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200601960/2.
Datum uitspraak: 18 april 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 januari 2006 heeft verweerder aan de commanditaire vennootschap "Grondexploitatiemaatschappij Waalsprong C.V." (hierna: vergunninghoudster) een vergunning verleend voor het onttrekken van water aan de bodem ten behoeve van het bouwrijp maken van een nieuwe woonwijk. Dit besluit is op 2 februari 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 12 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 maart 2006.
Bij eerstgenoemde brief heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 april 2006, waar verzoeker, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door A.W. Lubberding en ir. S.A. van den Bos, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door P. de Wit, procesmanager, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoeker betoogt dat uit kadastrale gegevens blijkt dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag van onjuiste perceelnummers is uitgegaan.
2.2.1. De Voorzitter stelt op basis van de stukken vast dat bij de aanvraag een plattegrond is gevoegd waarop is aangegeven wat het werkgebied is. Daaruit blijkt naar het oordeel van de Voorzitter afdoende waar grondwater zal worden onttrokken. In de omstandigheid dat na het indienen van de aanvraag de daarin vermelde perceelnummers zijn gewijzigd en in verband met die wijziging van kadastrale gegevens de perceelnummers als opgenomen in het bestreden besluit niet overeenkomen met die zijn vermeld in de aanvraag - wat daar overigens van zij - ziet de Voorzitter dan ook geen aanleiding voor inwilliging van het verzoek.
2.3. Verzoeker betoogt voorts dat geen rekening is gehouden met verontreiniging van de bodem. Volgens hem is de grond waaraan grondwater zal worden onttrokken verontreinigd met asbest door sloop van een boerderij.
2.3.1. De Voorzitter constateert op basis van de stukken dat verweerder effecten van mogelijke verontreiniging van de bodem bij de beoordeling van de aanvraag heeft betrokken. Ter zitting heeft verweerder hierover naar voren gebracht dat geen verontreiniging van de bodem met asbest is geconstateerd. Niet aannemelijk is geworden dat dit onjuist is. Evenmin is aannemelijk geworden dat de grondwateronttrekking zal leiden tot verspreiding van eventuele verontreiniging van de bodem met andere stoffen dan asbest. De Voorzitter constateert voorts dat verweerder aan het besluit een aantal voorschriften heeft verbonden ter voorkoming dan wel beperking van verontreiniging. De Voorzitter ziet in hetgeen verzoeker hieromtrent heeft aangevoerd dan ook geen aanleiding het verzoek in te willigen.
2.4. Verzoeker heeft voor het overige verwezen naar gesprekken tussen hem en de gemeente Nijmegen over compensatiegronden en het voornemen om in het nieuwe woongebied een riooloverstort te plaatsen. Deze gronden raken niet het kader dat verweerder bij de beoordeling van onderhavige aanvraag diende te hanteren en kunnen geen afbreuk doen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Gelet hierop leiden ook deze gronden van het verzoek niet tot inwilliging daarvan.
2.5. Gezien het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Stolker
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2006
157-428.