
Jurisprudentie
AW4003
Datum uitspraak2006-04-26
Datum gepubliceerd2006-04-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200506705/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-04-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200506705/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 19 februari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen (hierna: het college) besloten ontheffing te verlenen voor de aslastbeperking van 2,4 ton op de Zonzeelseweg in Hooge Zwaluwe onder in de ontheffing omschreven voorwaarden.
Uitspraak
200506705/1.
Datum uitspraak: 26 april 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/2607 van de rechtbank Breda van 20 juni 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen (hierna: het college) besloten ontheffing te verlenen voor de aslastbeperking van 2,4 ton op de Zonzeelseweg in Hooge Zwaluwe onder in de ontheffing omschreven voorwaarden.
Bij besluit van 11 november 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is bij uitspraak van 11 oktober 2004 van de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) vernietigd.
Op 4 november 2004 heeft het college een nieuwe beslissing op bezwaar (hierna: het bestreden besluit) genomen, waarbij wederom het bezwaar van appellant ongegrond is verklaard.
Bij uitspraak van 20 juni 2005, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 29 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 1 augustus 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 september 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 20 september 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door ing. J.B.M. Lauwerijssen, en het college, vertegenwoordigd door mr. H. de Vries en H. Ribbers, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 149, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wet) kan de gemeenteraad ontheffing verlenen van het krachtens de Wet bepaalde, in de krachtens de Wet aangewezen gevallen en overeenkomstig krachtens de Wet vastgestelde regels, voor wegen die niet onder beheer van het Rijk, een provincie of een waterschap vallen. De gemeenteraad kan deze bevoegdheid overdragen aan burgemeester en wethouders of een door de raad ingestelde commissie.
Ingevolge artikel 150, eerste lid, van de Wet kan een ontheffing onder beperkingen worden verleend en kunnen aan een ontheffing voorschriften worden verbonden.
Ingevolge artikel 87 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990), in verbinding met artikel 1, onder h, van het RVV 1990 en artikel 18, eerste lid, van de Wet, kan de gemeenteraad - voor zover hier van belang - ontheffing verlenen van de verplichting om gevolg te geven aan het verbod dat wordt aangeduid door bord C20, waarvan de omschrijving luidt "Gesloten voor voertuigen waarvan de aslast hoger is dan op het bord is aangegeven". De raad van de gemeente Drimmelen heeft deze bevoegdheid overgedragen aan het college.
2.2. Appellant heeft betoogd dat de rechtbank gebreken in het besluit van 19 februari 2003 heeft miskend. Dit betoog faalt, omdat aan de rechtbank niet het besluit van 19 februari 2003 ter toetsing voorlag, maar de nieuwe beslissing op bezwaar van 4 november 2004.
2.3. Ook het betoog van appellant dat het college het primaire besluit te laat heeft gemotiveerd, kan geen doel treffen, omdat het miskent dat de bezwaarschriftprocedure mede tot doel heeft het bestuursorgaan in de gelegenheid te stellen de motivering van een primair besluit aan te vullen en te verbeteren. Dat zulks in de onderhavige zaak lang heeft geduurd en dat een eerdere beslissing op bezwaar is vernietigd door de rechtbank, maakt dit niet anders.
2.4. Appellant bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat het college in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
2.4.1. Appellant heeft een ontheffing verzocht van de ter plaatse geldende aslastbeperking, waarbij hij heeft aangegeven dat hij niet bereid was aansprakelijkheid te aanvaarden voor schade die zich tijdens de door hem voorgenomen zandtransporten aan het wegdek zou voordoen. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat, gelet hierop, het college in redelijkheid kon komen tot de beslissing om aan de ontheffing beperkende voorschriften te verbinden ten aanzien van de te volgen route en de frequentie van de transporten, met het doel om schade aan het wegdek en eventuele daaruit voortvloeiende verhaalsproblemen te voorkomen.
Teneinde te kunnen bepalen welke beperkende voorschriften zouden moeten worden verbonden aan de ontheffing, heeft het college onderzoek verricht. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd tegen de wijze van onderzoek en de resultaten daarvan, is ook in beroep reeds aan de orde geweest en door de rechtbank terecht en op juiste gronden verworpen.
2.4.2. Hetgeen appellant heeft gesteld met betrekking tot de thans bestaande omleidingsroute, vormt een omstandigheid die zich na het bestreden besluit heeft voorgedaan, zodat daarmee bij de beoordeling van dat besluit geen rekening kan worden gehouden.
2.5. Het betoog van appellant, dat het door hem uitgevoerde zandtransport vergelijkbaar is met zwaar landbouwverkeer - waarvoor, krachtens door het college geplaatste onderborden, in het geheel geen ontheffing van de aslastbeperking vereist is -, faalt, omdat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de belasting door dit landbouwverkeer voor wat betreft de frequentie en de aslast daarvan, vergelijkbaar is met de door hem uitgevoerde zandtransporten.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2006
97-514.