Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW4162

Datum uitspraak2006-04-18
Datum gepubliceerd2006-04-26
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/231 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening en terugvordering bijstandsuitkering i.v.m genoten WW-uitkering op de datum hier in geding.


Uitspraak

05/231 NABW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 december 2004, 04/706 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College) Datum uitspraak: 18 april 2006 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 6 maart 2006, waar partijen - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden en de van toepassing zijnde algemeen verbindende voorschriften verwijst de Raad, gelet op de gedingstukken, naar de aangevallen uitspraak. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit op bezwaar van het College van 6 januari 2004, inhoudende de herziening van het recht op bijstand van appellante over de periode van 1 september 1997 tot en met 22 februari 1998 en de terugvordering van de over die periode ten onrechte gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 3.069,47, ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante de in eerste aanleg aangevoerde en door de rechtbank verworpen gronden herhaald. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Dit betekent dat ook de Raad appellante niet volgt in haar stellingen dat zij in de in geding zijnde periode niet heeft gewerkt en ook geen WW-uitkering heeft ontvangen, dat zij in die periode ook niet beschikbaar was voor de arbeidsmarkt, dat het College ten onrechte is afgegaan op de van de Belastingdienst ontvangen informatie en de daaraan ten grondslag liggende informatie van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Cadans), en dat de aanmerkelijke kans bestaat dat sprake is van een persoonsverwisseling als gevolg van misbruik van een verloren paspoort. De Raad voegt aan het door de rechtbank overwogene nog toe, dat het College in het verweerschrift in hoger beroep onweersproken heeft gesteld dat uit de gegevens van Cadans blijkt dat appellante over de eerste helft van 1997 eveneens een WW-uitkering heeft ontvangen, zodat de juiste gegevens van appellante bij Cadans bekend waren. Nu in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen gronden zijn gelegen voor het oordeel dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan van herziening en/of terugvordering had moeten worden afgezien, dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T. Hemelrijk-van den Oudenalder als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 april 2006. (get.) T.G.M. Simons. (get.) T. Hemelrijk-van den Oudenalder.