Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW4555

Datum uitspraak2006-04-21
Datum gepubliceerd2006-04-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/3820 WAZ
Statusgepubliceerd


Indicatie

Overschrijding bezwaartermijn niet verschoonbaar.


Uitspraak

05/3820 WAZ Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 4 mei 2005, 05/670 WAZ, (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV), Datum uitspraak: 21 april 2006 I. PROCESVERLOOP Namens appellante is hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 10 maart 2006. Geen van beide partijen is verschenen. II. OVERWEGINGEN Bij brief gedateerd 5 oktober 2004, verzonden in een enveloppe met (vrijdag) 8 oktober 2004 als poststempel en bij het Uwv als op 11 oktober 2004 ingekomen afgestempeld, is namens appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv van 26 augustus 2004 waarbij het Uwv aan appellante ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekende uitkering heeft ingetrokken. In reactie op de brief van het Uwv van 11 oktober 2004 dat het bezwaarschrift te laat is ingediend, is namens appellante bij brief van 5 november 2004 medegedeeld dat, aangezien het bezwaarschrift op 5 oktober 2004 is opgesteld en door het Uwv op 11 oktober 2004 is ontvangen, is voldaan aan de eisen van artikel 6:19, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat het bezwaarschrift niet te laat is ingediend. Bij besluit van 28 januari 2005 heeft het Uwv het bezwaar van appellante wegens onverschoonbare termijnoverschrijding (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank Arnhem het namens appellante tegen het besluit van 28 januari 2005 ingestelde beroep ongegrond verklaard, van oordeel dat het bezwaarschrift op 8 oktober 2004 te laat ter post is bezorgd, aangezien ingevolge artikel 6:9 van de Awb de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift liep tot en met 7 oktober 2004, terwijl niet is gebleken van verontschuldigbare termijnoverschrijding. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat bij aanvang op (vrijdag) 27 augustus 2004 van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift, het bezwaarschrift bij verzending op (vrijdag) 8 oktober 2004 als laatste dag van de termijn ingevolge artikel 6:9 van de Awb tijdig is ingediend. Wat de definitie van ter post bezorgen betreft is namens appellante gewezen op de uitspraak van de (toenmalige) Afdeling rechtspraak van de Raad van State (ARRS) van 20 maart 1979 (AB 1979, 340). De Raad deelt volledig het oordeel van de rechtbank. Ingevolge artikel 6:9 van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de (ingevolge de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb 6 weken belopende) termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Dit betekent dat een binnen een week na afloop van de termijn ontvangen bezwaarschrift niet als tijdig ingediend kan worden aangemerkt, indien het niet ook vóór het einde van de termijn van 6 weken ter post is bezorgd. De termijn van 6 weken is in het thans aanhangige geval aangevangen daags na de verzending op 26 augustus 2004, zodat donderdag 7 oktober 2004 de 42e en laatste dag van de termijn is. Het op 8 oktober 2004 ter post bezorgde bezwaarschrift is dan ook na afloop van de termijn en dus niet tijdig ingediend. Aan de evenvermelde uitspraak van de ARRS kan geen steun worden ontleend voor het namens appellante ingenomen standpunt. In die uitspraak is overwogen dat het beroep tijdig is ingesteld, omdat het blijkens het poststempel op de enveloppe waarin het is verzonden aan de dienst der PTT is toevertrouwd op de laatste dag van de beroepstermijn van - ingevolge het (toen van toepassing zijnde) artikel 9, eerste en tweede lid, van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen - 30 dagen na de dag waarop de aangevallen beschikking is verzonden of uitgereikt. Daarbij heeft de ARRS aangegeven dat de omstandigheid dat het beroepschrift op de eerste dag na afloop van de beroepstermijn bij de Raad van State is ingekomen hieraan niet afdoet. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep faalt. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard. De beslissing is, in egenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 april 2006. (get.) G.J.H. Doornewaard. (get.) A.C.W. Ris-van Huussen.