Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW4822

Datum uitspraak2006-03-30
Datum gepubliceerd2006-04-27
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200400067
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vader (Marokkaanse nationaliteit) en moeder (Belgische nationaliteit) zijn de ouders van twee tijdens hun huwelijk geboren kinderen (Marokkaanse en Belgische nationaliteit). De ouders zijn gescheiden. Moeder is hertrouwd met stiefvader (Nederlandse nationaliteit) en is samen met de kinderen woonachtig in Nederland. De rechtbank heeft het verzoek tot gezamenlijk gezag van moeder en stiefvader en tot geslachtsnaamwijziging van de kinderen van “vader” in “stiefvader” toegewezen. Vader kan zich niet verenigen met de geslachtsnaamwijziging en is daarvan in hoger beroep gekomen. Het hof overweegt dat op grond van de Wet Conflictenrecht Namen in geval van meervoudige nationaliteit het internationale privaatrecht geldt van het land waarvan de kinderen de nationaliteit hebben en waarmee zij alle omstandigheden in aanmerking genomen de sterkste band hebben. Ongeacht de band die de kinderen met Nederland hebben, kan het Nederlandse recht daarom niet van toepassing zijn. Gebleken is dat de kinderen na de echtscheiding van vader en moeder in 1993 altijd bij moeder hun hoofdverblijf hebben gehad. Daarnaast is gebleken dat vader gedurende meer dan tien jaren geen enkel contact met zijn kinderen heeft gehad en dat de kinderen ook nauwelijks enig contact hebben gehad met verdere familie van de zijde van vader. Noch vader, noch moeder en stiefvader hebben gesteld dat de kinderen in plaats van met de Belgische, met de Marokkaanse nationaliteit de sterkste banden hebben, zodat het hof oordeelt dat de kinderen met de Belgische nationaliteit de sterkste banden hebben en derhalve het Belgische internationaal privaatrecht inzake de naam van toepassing is. Aan het hof is gebleken dat de nationaliteit in het Belgisch internationaal privaatrecht het uitgangspunt vormt ter bepaling van het toepasselijke recht en dat in geval van meervoudige nationaliteit op grond van het Belgisch Burgerlijk Wetboek de Belgische nationaliteit als effectieve nationaliteit wordt beschouwd. Het hof oordeelt dat op grond van de Belgische nationaliteit van de kinderen derhalve het Belgische interne recht van toepassing is. Het hof overweegt dat in het Belgische recht de geslachtsnaam van een kind een sterke uiting van de afstammingsband vormt. In het Belgisch recht kan slechts bij uitzondering en onder gewichtige redenen aan een verzoek tot geslachtsnaamwijziging worden voldaan. Gelet op het feit dat er kennelijk geen Belgische rechtspraak is waarbij de geslachtsnaam van een kind is gewijzigd van de geslachtsnaam van de juridische vader in de geslachtsnaam van de stiefvader, is het hof van oordeel dat in het Belgisch rechtsstelsel (nog) terughoudender met een verzoek tot geslachtsnaamwijziging wordt omgegaan dan binnen het Nederlandse rechtsstelsel het geval is. Naar het oordeel van het hof is van onvoldoende gewichtige redenen gebleken om af te wijken van het beginsel dat de geslachtsnaam overeenstemt met de afstammingsband. Dit geldt met name in het onderhavige geval, waarin het verzoek ertoe strekt de geslachtsnaam van de kinderen te wijzigen in die van de gezagsdragende nieuwe partner van moeder, te weten “stiefvader”. Niet ondenkbaar moet immers worden geacht dat het gezamenlijk gezag voor het einde van de minderjarigheid wordt beëindigd en moeder wederom alleen met het ouderlijk gezag wordt belast. Hoewel de identiteit van de kinderen mede wordt gevormd door de verbondenheid met degene die voor hen zorgen, is een ander belangrijk aspect van de identiteit gelegen in de wortels van het kind. Dit geldt in dit geval met name, nu uit de geslachtsnaam van de kinderen hun deels Marokkaanse oorsprong blijkt. Niets weerhoudt de kinderen er bovendien van om in het dagelijks leven waar mogelijk de naam “stiefvader” te voeren teneinde ook naar buiten toe de eenheid van het gezin uit te dragen. Daarvoor is het niet nodig dat een juridische wijziging van de geslachtsnaam plaatsvindt. Het hof vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij de geslachtsnaam van de kinderen is gewijzigd van “vader” in “stiefvader” en wijst alsnog af het inleidend verzoek tot geslachtsnaamwijziging.


Uitspraak

WG 30 maart 2006 Rekestenkamer Rekestnummer R200400067E GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH Beschikking In de zaak in hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats], appellant, hierna te noemen: [X.], procureur mr. J.E. Benner, t e g e n [Geintimeerden], beiden wonende te [woonplaats], geïntimeerden, hierna te noemen: [Y.] en [Z.], procureur mr. Ph.C.M. van der Ven. Als vervolg op de door dit hof op 2 december 2004 gegeven tussenbeschikking. 6. De beschikking van 2 december 2004 Bij die beschikking heeft het hof overwogen dat in het geval van meervoudige nationaliteit het internationale privaatrecht geldt van het land waarvan de kinderen de nationaliteit hebben en waarmee zij alle omstandigheden in aanmerking genomen de sterkste band hebben. Het hof heeft daarbij vooralsnog geoordeeld dat de kinderen de sterkste band hebben met de Belgische nationaliteit. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om, desgewenst, hieromtrent een standpunt in te nemen, waarna het hof definitief op dit punt zal beslissen. Voorts heeft het hof, aangezien er in de rapportage van het IJI van 1 juli 2004 geen aandacht is besteed aan het interne Belgische naamrecht in de situatie waarbij geslachtsnaamwijziging wordt gevraagd in samenhang met een verzoek inzake het gezag over de kinderen als bedoeld in art. 1:253t (Nederlands) BW, het noodzakelijk geacht een aantal op de onderhavige casus toegespitste vragen aan het IJI voor te leggen. Het hof heeft partijen daarbij de gelegenheid geboden opmerkingen te maken over de door het hof geformuleerde vraagstelling, alvorens de vragen voor te leggen aan het IJI. Daarnaast heeft het hof partijen de gelegenheid geboden te reageren op de rapportage van het IJI. Het hof heeft de verdere behandeling van de zaak in afwachting van het bovenstaande aangehouden. 7. De verdere loop van de procedure Het hof heeft nadien kennis genomen van de inhoud van: - de brief van de advocaat van [Y.] en [Z.] d.d. 10 december 2004; - de brief met als bijlage de rapportage van het IJI d.d. 19 december 2005; - de brief van de advocaat van [X.] d.d. 4 januari 2006; - de brief met bijlage van de procureur van [Y.] en [Z.] d.d. 9 januari 2006. 8. De beoordeling 8.1. [Y.] en [Z.] hebben bij de brief van hun advocaat van 10 december 2004 gesteld dat een rechtskeuze voor het Nederlandse recht in de onderhavige zaak wellicht tot de mogelijkheden behoort, aangezien [dochter] en [zoon] sedert zeer geruime tijd en nagenoeg onafgebroken in Nederland verblijven, zodat de kinderen door hun woonplaats in Nederland de sterkste banden hebben met de Nederlandse staat en wetgeving. Ter onderbouwing hiervan hebben [Y.] en [Z.] gewezen op het arrest García Avello (HvJ EG 2 oktober 2003, zaak C-148/02) en de thans bij het Hof van Justitie aanhangige zaak Grundkin Paul (C-96/04). 8.1.1. In de tussenbeschikking van 2 december 2004 heeft het hof in rechtsoverweging 4.10. reeds overwogen dat het, nu de kinderen een meervoudige nationaliteit hebben en het CIEC-Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op geslachtsnamen en voornamen (hierna: het CIEC-Verdrag) daarvoor geen regeling kent, zal aanknopen bij de Nederlandse regeling van het internationale privaatrecht in de Wet Conflictenrecht Namen (hierna: de WCN), welke regeling inhoudt dat ingeval van meervoudige nationaliteit, het recht geldt van het land waarvan de betrokken persoon de nationaliteit heeft én waarmee hij of zij alle omstandigheden in aanmerking genomen de sterkste band heeft. Het hof heeft daarbij vooralsnog geoordeeld dat de kinderen de sterkste band hebben met de Belgische nationaliteit, maar heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich hieromtrent uit te laten. Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat, ongeacht de band die de kinderen met Nederland hebben, het Nederlandse recht in de onderhavige zaak niet van toepassing kan zijn, aangezien de kinderen niet de Nederlandse nationaliteit bezitten. 8.1.2. Overigens kunnen naar het oordeel van het hof de door [Y.] en [Z.] aangehaalde zaken van het Hof van Justitie daar geen verandering in brengen. Het arrest García Avello betrof een verzoek tot geslachtsnaamwijziging van een kind met de nationaliteit van twee lidstaten, terwijl de kinderen in de onderhavige zaak wel een meervoudige nationaliteit hebben, maar slechts de nationaliteit van één lidstaat, te weten België. De door het arrest gecreëerde keuzemogelijkheid voor het recht van één van de twee lidstaten waarvan de kinderen de nationaliteit hebben, kan er naar het oordeel van het hof dan ook niet toe leiden dat het Nederlandse recht wordt toegepast in de onderhavige zaak. Voorts is aan het hof uit de rapportage van het IJI gebleken dat hoewel op grond van de conclusie van AG Jacobs bij de zaak Grundkin Paul wellicht een rechtskeuze mogelijk moet worden geacht, een dergelijke keuze is strijd zou zijn met het Nederlands internationaal privaatrecht. Daarnaast draait het in de zaak Grundkin Paul om een keuze tussen het recht dat op grond van het woonplaatsbeginsel van toepassing is en het recht dat op grond van nationaliteit van toepassing is, terwijl het Nederlandse internationaal privaatrecht evenals het Belgische en het Marokkaanse uitgaat van de toepasselijkheid van het recht van de nationaliteit van de betrokkene, zodat er naar het oordeel van het hof in de onderhavige zaak geen sprake is van een met de zaak Grundkin Paul vergelijkbare keuze. 8.1.3. Aangezien noch namens [Y.] en [Z.], noch namens [X.] is gesteld dat de kinderen in plaats van met de Belgische nationaliteit de sterkste band zouden hebben met de Marokkaanse nationaliteit, bevestigt het hof zijn eerdere –destijds- voorlopige oordeel dat de kinderen de sterkste band hebben met de Belgische nationaliteit, zodat op het onderhavige verzoek tot geslachtsnaamwijziging naar het oordeel van het hof definitief het Belgisch recht van toepassing is. 8.2. Zoals reeds in rechtsoverweging 4.7. van de tussenbeschikking van 2 december 2004 is overwogen blijkt uit de rapportage van het IJI van 1 juli 2004 dat de nationaliteit in het Belgisch internationaal privaatrecht het uitgangspunt vormt ter bepaling van het toepasselijke recht. In geval van meervoudige nationaliteit wordt op grond van het Belgische Burgerlijk Wetboek de Belgische nationaliteit als effectieve nationaliteit beschouwd. Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 8.1.2. overwogen brengt het arrest García Avello daar naar het oordeel van het hof in de onderhavige zaak geen verandering in. Op grond van de Belgische nationaliteit van de kinderen is dan ook het Belgische naamrecht in casu van toepassing, aangezien de kinderen wel een meervoudige nationaliteit hebben, maar slechts de nationaliteit van een één lidstaat, te weten België. 8.3. In aanvulling op de door het hof op de onderhavige casus toegespitste en aan het IJI voorgelegde vragen is namens [Y.] en [Z.] verzocht bij de beantwoording van die vragen art. 12 en art. 17 EG-Verdrag en art. 8 Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) te betrekken, alsmede het arrest García Avello en de zaak Grundkin Paul. 8.4. Bij de brief van 19 december 2005 heeft het IJI haar rapportage aan het hof toegezonden. Uit deze rapportage blijkt, verkort weergegeven, het volgende. Met betrekking tot de eerste door het hof geformuleerde vraag. Naar Belgisch recht kan het ouderlijk gezag slechts worden gevestigd ten aanzien van personen die een afstammingsband hebben met het kind. Het Belgisch recht kent geen bepaling op grond waarvan een derde samen met een biologisch ouder om ouderlijk gezag kan vragen. Het Belgisch recht voorziet dan ook niet in een equivalent van het Nederlandse art. 1:253t BW. Met betrekking tot de derde door het hof geformuleerde vraag. In de onderhavige zaak dient de beoordeling van een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam plaats te vinden volgens de Wet van 15 mei 1987 betreffende de naam en voornamen (hierna: de Wet van 15 mei 1987). Met betrekking tot de vierde door het hof geformuleerde vraag. Overeenkomstig de Wet van 15 mei 1987 wordt een naamsverandering slechts uitzonderlijk toegestaan op voorwaarde dat een verzoek is gesteund op ernstige redenen. Bovendien mag de nieuwe gevraagde naam geen aanleiding geven tot verwarring en de verzoeker of derden niet schaden. In het Belgisch recht is de naam in beginsel onveranderlijk. De verandering van naam is geen recht maar enkel een gunst. Het IJI merkt daarbij op dat zij geen Belgische rechtspraak heeft gevonden, waarbij de geslachtsnaam van een kind is gewijzigd van de naam van de juridische vader in de naam van de stiefvader. 8.5.1. Onder verwijzing naar het bovenstaande overweegt het hof dat zoals in het Belgische recht het ouderlijk gezag uitsluitend is voorbehouden aan die personen die een afstammingsband hebben met het kind, ook de geslachtsnaam van een kind in het Belgisch recht een sterke uiting van de afstammingsband vormt. In het Belgisch recht kan slechts bij uitzondering en onder gewichtige redenen aan een verzoek tot geslachtsnaamwijziging worden voldaan. Gelet op het feit dat er kennelijk geen Belgische rechtspraak is waarbij de geslachtsnaam van een kind is gewijzigd van de geslachtsnaam van de juridische vader in de geslachtsnaam van de stiefvader, is het hof van oordeel dat in het Belgisch rechtsstelsel (nog) terughoudender met een verzoek tot geslachtsnaamwijziging wordt omgegaan dan binnen het Nederlandse rechtsstelsel het geval is. 8.5.2. [Y.] en [Z.] hebben ter onderbouwing van het verzoek tot geslachtsnaamwijziging aangevoerd dat er reeds lange tijd geen contact meer bestaat tussen [X.] en [dochter] en [zoon], terwijl de kinderen al lang samen in één gezin met [Z.] wonen, zodat de gewijzigde geslachtsnaam zou aansluiten bij de feitelijke gezinssituatie. Daarnaast hebben de kinderen volgens de stelling van [Y.] en [Z.] te kennen gegeven graag de naam “[Z.]” te willen dragen, mede omdat zij hiermee de eenheid van het gezin en de verbondenheid met hun jongere broertje die de geslachtsnaam “[Z.]” draagt, willen uitdragen. Het hof merkt daarbij op dat [dochter] en [zoon] het bovenstaande belang ook tijdens het verhoor voorafgaand aan de mondelinge behandeling in hoger beroep van 15 april 2004 bij het hof naar voren hebben gebracht. 8.5.3. Naar het oordeel van het hof vormen de argumenten van [Y.] en [Z.] echter onvoldoende gewichtige redenen om af te wijken van het beginsel dat de geslachtsnaam overeenstemt met de afstammingsband. Dit geldt met name in het onderhavige geval, waarin het verzoek ertoe strekt de geslachtsnaam van de kinderen te wijzigen in die van de gezagsdragende nieuwe partner van [Y.], te weten [Z.]. Niet ondenkbaar moet immers worden geacht dat het gezamenlijk gezag voor het einde van de minderjarigheid wordt beëindigd en [Y.] wederom alleen met het ouderlijk gezag wordt belast. Hoewel de identiteit van de kinderen mede wordt gevormd door de verbondenheid met degene die voor hen zorgen, is een ander belangrijk aspect van de identiteit gelegen in de wortels van het kind. Dit geldt in dit geval met name, nu uit de geslachtsnaam van de kinderen hun deels Marokkaanse oorsprong blijkt. Niets weerhoudt de kinderen er bovendien van om in het dagelijks leven waar mogelijk de naam “[Z.]” te voeren teneinde ook naar buiten toe de eenheid van het gezin uit te dragen, hetgeen zij - naar het hof is gebleken- ook doen. Daarvoor is het niet nodig dat een juridische wijziging van de geslachtsnaam plaatsvindt. Het hof ziet niet in op welke wijze het door [Y.] en [Z.] aangevoerde art. 8 IVRK tot een andersluidende beslissing zou moeten leiden, aangezien die bepaling juist ziet op het recht van het kind zijn of haar identiteit, met inbegrip van de naam, te behouden. 8.5.4. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep van [X.]. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook vernietigen voor zover de geslachtsnaam van [dochter] en [zoon] daarbij is gewijzigd van “[X.]” in “[Z.]” en opnieuw rechtdoende het daartoe strekkende verzoek van [Y.] en [Z.] alsnog afwijzen. Het hof zal de proceskosten van dit hoger beroep compenseren, nu [Y.] en [X.] gewezen echtgenoten zijn. 9. De beslissing Het hof: vernietigt de beschikking van de rechtbank Maastricht van 10 november 2003 voor zover de geslachtsnaam van: - [dochter], geboren te [geboortejaar] en - [zoon], geboren te [geboortejaar], daarbij is gewijzigd van “[X.]” in “[Z.]”; en in zoverre opnieuw rechtdoende: wijst alsnog af het inleidende verzoek van [Y.] en [Z.] tot wijziging van de geslachtsnaam van voormelde kinderen; bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige; compenseert de kosten in hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt. Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Soest-Van Dijkhuizen, Lamers en Van Etten en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 30 maart 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.