
Jurisprudentie
AW4864
Datum uitspraak2006-03-30
Datum gepubliceerd2006-04-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1005 WW-VV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-04-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1005 WW-VV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. Termijnoverschrijding van het griffierecht.
Uitspraak
06/1005 WW-VV
U I T S P R A A K
DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP
Inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet in het geding tussen:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. INLEIDING
Namens verzoeker heeft mr. S. Karkache, advocaat te Rotterdam, bij schrijven van 13 februari 2006 hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank ’s-Gravenhage op 21 december 2005, met kenmerk 04/5054 tussen partijen gewezen uitspraak.
Bij datzelfde geschrift is verzocht om toepassing van het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
II. MOTIVERING
Ingevolge het bepaalde in artikel 18 en 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In het eerste lid van artikel 23 van de Beroepswet is bepaald dat door de griffier een griffierecht wordt geheven. Artikel 22, vierde lid, van de Beroepswet is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de termijn binnen welke de bijschrijving of storting van het verschuldigde bedrag dient plaats te vinden twee weken bedraagt.
Bij schrijven van 16 februari 2006 is de gemachtigde van verzoeker erop gewezen dat hij terzake van het ingediende verzoek een griffierecht van € 103,--, is verschuldigd, welk bedrag binnen twee weken na dagtekening van die brief diende te zijn voldaan, bij voorkeur door middel van de aangehechte acceptgirokaart.
Bij aangetekende brief van 2 maart 2006 is de gemachtigde verzoeker nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is hem meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen één week na dagtekening diende te zijn bijgeschreven op de rekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel per kas diende te zijn gestort. Daarbij is erop gewezen dat overschrijding van die termijn leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek om voorlopige voorziening.
Ook binnen voornoemde termijn is het griffierecht niet voldaan.
Bovenstaande leidt ertoe dat het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen niet-ontvankelijk moet worden verklaard onder toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker in tegenwoordigheid van P.A.M. Hulsdouw als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2006.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) P.A.M. Hulsdouw.
Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van dit afschrift schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT.
De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.