Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW5227

Datum uitspraak2006-04-14
Datum gepubliceerd2006-04-28
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
ZaaknummersBOPZ 82006
Statusgepubliceerd


Indicatie

BOPZ zaak. In het onderhavige geval is verlening van een voorlopige machtiging verzocht, terwijl de termijn waarin betrokkene gedwongen opgenomen is ingevolge artikel 37 Wetboek van strafrecht nog niet was verlopen en ook eerst na drie maanden zou verlopen. Onder die omstandigheden is de officier van justitie niet ontvankelijk in zijn verzoek.


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Sector Civiel kenmerk: BOPZ 82006 (hoa) beschikking van de rechtbank Almelo d.d. 14 april 2006 inzake de officier van justitie in het arrondissement Almelo, in de zaak van: X, verder ook betrokkene te noemen, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], zonder vaste woon- of verblijfplaats, thans verblijvende in [verblijfplaats], raadsvrouw: mr. A. Het procesverloop Op 4 april 2006 is ter griffie ingekomen een verzoekschrift met bijlagen van de officier van justitie te Almelo tot het verlenen van een voorlopige machtiging tot het doen verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis van betrokkene. Bij het verzoekschrift zijn overgelegd: - een geneeskundige verklaring als bedoeld in artikel 5 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ); - een uittreksel uit het curateleregister. Op last van de rechtbank heeft de raad voor rechtsbijstand te Arnhem mr. A toegevoegd als raadsvrouw. De rechter heeft op 12 april 2006 betrokkene, bijgestaan door mr. A, alsmede mw. K., aios, gehoord. De beschikking is bepaald op heden. De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing Uit de geneeskundige verklaring en de mondelinge toelichting van mw. K blijkt het navolgende. Betrokkene veroorzaakt door een stoornis van de geestvermogens gevaar voor zichzelf, voor een of meer anderen, dan wel voor de algemene veiligheid van personen of goederen. Dit gevaar kan niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis worden afgewend. Uit het dossier blijkt echter dat betrokkene nu is opgenomen ingevolge een veroordeling bij inmiddels onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank van Amsterdam van 13 april 2005. Bij genoemd vonnis is betrokkene onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 6 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en om zich na expiratie van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde vrijheidstraf ter behandeling te laten opnemen en opgenomen te blijven in een psychiatrische kliniek, gedurende een termijn van een jaar. Op 16 juni 2005 is betrokkene opgenomen in H. Uit informatie ingewonnen bij het openbaar ministerie blijkt dat het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf is geƫxpireerd op 15 juni 2006. Uit het systeem van de wet en jurisprudentie volgt dat de termijn van een jaar aanvangt op de dag van opname, tenzij betrokkene in passantendetentie, dat wil zeggen in afwachting van een plaats in een psychiatrisch ziekenhuis, heeft gezeten. Betrokkene heeft in casu niet in passantendetentie gezeten, maar heeft het onvoorwaardelijk deel van de haar opgelegde gevangenisstraf uitgezeten. De termijn van een jaar is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen derhalve nog niet verstreken. Tot de termijn afloopt op 15 juni 2006 is betrokken derhalve nog verplicht opgenomen ingevolge artikel 37, eerste lid, Wetboek van Strafrecht, tenzij de instelling besluit dat zij met een kortere termijn toekan. Voorts dient op een verzoek om een voorlopige machtiging in casu, nu betrokkene reeds in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft, binnen drie weken na het indienen van het verzoekschrift te worden beslist. Aanhouding van het verzoek is derhalve niet aan de orde. Bovendien dient binnen twee weken na afgifte van de machtiging gebruik te worden gemaakt van de machtiging, waarna hij vervalt, zodat afgifte van de machtiging op dit moment niet in de rede ligt. Het openbaar ministerie had met deze omstandigheden bekend kunnen worden verondersteld. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft het openbaar ministerie geen belang bij toewijzing van de vordering en zal het openbaar ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De beslissing De rechtbank: Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in haar vordering. Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. H.W.H. Oude Aarninkhof, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.