Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW5229

Datum uitspraak2006-04-13
Datum gepubliceerd2006-04-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2692-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

schadevergoedingsprocedure ex artikel 89 Sv Ontvankelijkheid Gelet op de vrijspraak van verzoeker aan wie - kort gezegd - het voorhanden hebben c.q. opzettelijk aanwezig hebben van (verdovende middelen, wapens) was tenlastegelegd, is geenszins komen vast te staan dat de voorwerpen aan verzoeker hebben toebehoord, zodat de door het hof gelaste onttrekking van die voorwerpen aan het verkeer niet kan worden aangemerkt als een - in de zin van artikel 89 van het Wetboek van strafvordering - jegens verzoeker opgelegde maatregel. Onder die omstandigheden staat bedoelde onttrekking aan het verkeer van genoemde voorwerpen naar het oordeel van het hof, anders dan de advocaat-generaal heeft betoogd, niet in de weg aan de ontvankelijkheid van verzoeker in zijn op artikel 89 van het Wetboek van strafvordering gebaseerde verzoekschrift.


Uitspraak

AVNR 2692-04 datum uitspraak 13 april 2006 GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE raadkamer BESCHIKKING gegeven naar aanleiding van een ter griffie van dit gerechtshof ingekomen verzoekschrift, op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering ingediend door: [verzoeker] in deze zaak woonplaats kiezende ten kantore van zijn raadsman, mr. R.A. van der Velde, aan de Biltstraat 110-112 te Utrecht. Procesgang Dit gerechtshof heeft bij arrest van 7 oktober 2004 met rolnummer 22-000732-04 het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage in de strafzaak tegen verzoeker met parketnummer 09-037497-02 vernietigd en hem vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde. Dit arrest is inmiddels onherroepelijk geworden. Verzoeker heeft bij een op 16 november 2004 ter griffie van dit hof ingekomen verzoekschrift gevraagd om toekenning van een schadevergoeding van een bedrag van in totaal EUR 1.140,00 terzake van de door hem in zijn strafzaak ondergane verzekering en voorlopige hechtenis. Voorts heeft verzoeker vergoeding verzocht van de kosten voor het indienen en behandelen van het verzoekschrift à EUR 500,-, subsidiair EUR 250,-. Het hof heeft het verzoek op 30 maart 2006 in raadkamer behandeld. In raadkamer zijn gehoord de raadsman van verzoeker mr. Ozinga, en de advocaat-generaal mr. Terpstra. De advocaat-generaal heeft ter zitting primair geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van verzoeker in zijn verzoek, subsidiair tot afwijzing van het verzoek. Ontvankelijkheid van het verzoek Zoals hiervoor vermeld is verzoeker bij inmiddels onherroepelijk arrest van 7 oktober 2004 door dit hof vrijgesproken van al hetgeen hem was tenlastegelegd. Bij datzelfde arrest heeft het hof bepaald dat 11 plakken hashish, 30 XTC-pillen, een schietpen en 18 patronen, welke voorwerpen bij een doorzoeking in een aan verzoeker toebehorende woning (waarin hij niet zelf feitelijk woonachtig was) waren inbeslaggenomen, aan het verkeer onttrokken dienen te worden. Gelet op de vrijspraak van verzoeker aan wie - kort gezegd - het voorhanden hebben c.q. opzettelijk aanwezig hebben van genoemde voorwerpen was tenlastegelegd, is geenszins komen vast te staan dat de voorwerpen aan verzoeker hebben toebehoord, zodat de door het hof gelaste onttrekking van die voorwerpen aan het verkeer niet kan worden aangemerkt als een - in de zin van artikel 89 van het Wetboek van strafvordering - jegens verzoeker opgelegde maatregel. Onder die omstandigheden staat bedoelde onttrekking aan het verkeer van genoemde voorwerpen naar het oordeel van het hof, anders dan de advocaat-generaal heeft betoogd, niet in de weg aan de ontvankelijkheid van verzoeker in zijn op artikel 89 van het Wetboek van strafvordering gebaseerde verzoekschrift. Vaststaat overigens dat de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf en zonder oplegging van (een) andere maatregel(en) dan de hiervoor besproken onttrekking aan het verkeer. Het hof acht verzoeker dan ook ontvankelijk in zijn verzoek. Beoordeling van het verzoek De strafzaak tegen verzoeker is - gelet op het voorgaande - geëindigd met een beslissing, die hem op grond van artikel 89, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering in beginsel recht geeft op toekenning van een vergoeding voor de schade, die hij heeft geleden als gevolg van de door hem ondergane verzekering en voorlopige hechtenis. Ingevolge het hier toepasselijke artikel 90, eerste lid, Wetboek van Strafvordering heeft toekenning van die schadevergoeding steeds plaats, indien en voorzover daartoe, naar het oordeel van het hof, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Het hof heeft met name acht geslagen op de volgende uit het strafdossier blijkende omstandigheden: - de in de aan de woning van verzoeker aangetroffen voorwerpen betroffen verboden verdovende middelen en wapens; - verzoeker gebruikte weliswaar de woning niet voor zelfbewoning maar was wel zeer regelmatig in de woning aanwezig; - degenen die de woning met instemming van verzoeker gebruikten waren bekenden van verzoeker. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat -hoewel niet is komen vast te staan dat verzoeker van de aanwezigheid van de verboden voorwerpen in de woning op de hoogte was - er geen gronden van billijkheid zijn voor toekenning van een schadevergoeding aan verzoeker. Het verzoek dient dan ook, alle omstandigheden in aanmerking nemend, te worden afgewezen. Beslissing Het hof: Verklaart verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek. Wijst het verzoek af. Deze beschikking is gegeven door mr. Ritter, vice-president tevens voorzitter, mrs. Van Dissel en Bijloos, raadsheren, in bijzijn van de griffier mr. Korteling, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 april 2006. Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.