
Jurisprudentie
AW5235
Datum uitspraak2006-03-30
Datum gepubliceerd2006-04-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/111 WW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-04-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/111 WW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Toekenning WW-uitkering. Hoogte vastgestelde dagloon.
Uitspraak
05/111 WW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is mr. J.W.J. Schoonbrood, advocaat te Heerlen, op bij aanvullend beroepschrift vermelde gronden in hoger beroep gekomen van de op 25 november 2004 onder kenmerk 04/1056 door de rechtbank Maastricht tussen partijen gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 19 januari 2006, waar appellant is verschenen met bijstand van zijn raadsman mr. Schoonbrood voornoemd, terwijl gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. F. van Dam, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Gedaagde heeft bij het bestreden besluit van 7 juni 2004 het bezwaar van appellant tegen de hoogte van zijn dagloon dat aan de hem per 9 november 1998 verleende uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ten grondslag was gelegd, welk dagloon was vastgesteld op f 107,83 (inclusief vakantietoeslag) ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat appellant er niet in is geslaagd overtuigend inzichtelijk te maken dat zijn loon bij zijn voormalige werkgeefster meer heeft bedragen dan het loon zoals dit uit de voorhanden schriftelijke stukken blijkt.
De rechtbank heeft het namens appellant tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank de namens appellant naar voren gebrachte stukken en verklaringen die zijn stelling dat hij laatstelijk werkzaam was gedurende 5 dagen per week tegen een netto-loon van f 1000,-- per week uitvoerig gewogen, met als eindoordeel dat appellant onvoldoende heeft aangetoond dat zijn loon in overeenstemming met zijn eigen opgave bij de WW-aanvraag was.
Appellant heeft het oordeel van de rechtbank gemotiveerd bestreden.
De Raad overweegt als volgt.
Vooropgesteld dient te worden dat ingevolge vaste rechtspraak van de Raad het op de weg van de werknemer die pretendeert meer loon ontvangen te hebben dan is vermeld in de administratie van de werkgever, ligt om toereikend bewijs te leveren van deze stelling.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant er niet in is geslaagd dit bewijs te leveren. De Raad onderschrijft dienaangaande de overwegingen van de rechtbank en de waardering die aan de door appellant aangevoerde bewijsmiddelen is gegeven.
Naar aanleiding van hetgeen van de kant van appellant in hoger beroep is aangevoerd overweegt de Raad nog dat de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 1997 en 1998 van appellant volledig in overeenstemming zijn met de gegevens zoals die uit de loonadministratie van de werkgever blijken. Dit vormde dan ook grond voor de belastingdienst om de loonadministratie van de werkgever niet te corrigeren.
Gelet op het vorenstaande dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. UITSPRAAK
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans als leden, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2006.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) R.E. Lysen.