Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW5257

Datum uitspraak2006-04-11
Datum gepubliceerd2006-04-28
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/685 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Directeur van ISWI niet bevoegd is tot het instellen van hoger beroep. Hoger beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.


Uitspraak

05/685 NABW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: het Dagelijks Bestuur van het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Werk en Inkomen te Ulft (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 22 december 2004, 03/1574 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen [betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene) en appellant. Datum uitspraak: 11 april 2006 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft J. Mulders, directeur van het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Werk en Inkomen te Ulft (verder: ISWI) hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft mr. A.E.L.T. Balkema, advocaat te Arnhem, een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2006. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door J.B.L. Wissink. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Balkema. II. OVERWEGINGEN Bij de aangevallen uitspraak, verzonden op 28 december 2004, heeft de rechtbank - met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten - het beroep van betrokkene tegen een besluit van appellant van 7 oktober 2003 ingevolge de Algemene bijstandswet gegrond verklaard, dit besluit gedeeltelijk vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen. Bij brief van 2 februari 2005 is hoger beroep ingesteld. Die brief, waarin tevens gronden van het hoger beroep worden aangevoerd, bevat als ondertekening: "namens het Dagelijks bestuur van het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Werk en inkomen, J. Mulders Directeur ISWI.". Bij brief van 22 februari 2005, ondertekend door de voorzitter en de secretaris van appellant, zijn de gronden van het hoger beroep aangevuld. In het verweerschrift heeft de gemachtigde van betrokkene erop gewezen dat niet vaststaat dat sprake is van bevoegd genomen besluitvorming tot het instellen van hoger beroep. Appellant heeft daarop meegedeeld dat er eind januari 2005 een mondeling overleg is geweest tussen de directeur en de voorzitter van appellant. Het besluit om hoger beroep in te stellen is door appellant genomen op 22 februari 2005. De Raad ziet zich, reeds ambtshalve, allereerst gesteld voor de vraag naar de ontvankelijkheid van het hoger beroep. In artikel 18 van de Beroepswet - voorzover hier van belang - is bepaald dat hoger beroep bij de Raad tegen een daarvoor in aanmerking komende uitspraak van de rechtbank kan worden ingesteld door een belanghebbende en het bestuursorgaan. In het onderhavige geval is appellant het betrokken bestuursorgaan. De termijn van zes weken voor het instellen van het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak is, gelet op het bepaalde in de artikelen 6:7, 6:8 in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, in dit geval aangevangen op 29 december 2004 en is geëindigd op 9 februari 2005. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting staat voor de Raad vast dat de directeur van ISWI niet bevoegd is tot het instellen van hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak en dat appellant eerst na het verstrijken van de daarvoor geldende termijn tot het instellen van hoger beroep heeft besloten. Nu geen besluit van het betrokken bestuursorgaan voorligt tot het instellen van het hoger beroep vóór het verstrijken van bedoelde termijn, dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard (zie ook de uitspraak van de Raad van 23 juli 2002, LJN AE5639). De Raad ziet aanleiding om appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,--. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk; Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,--, te betalen door ISWI aan de griffier van de Raad; Bepaalt dat van ISWI een recht van € 422,-- wordt geheven. Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.J. van der Veen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 april 2006. (get.) G.A.J. van den Hurk. (get.) R.J. van der Veen.