Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW5373

Datum uitspraak2006-04-26
Datum gepubliceerd2006-05-03
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers05/00701
Statusgepubliceerd


Indicatie

Belanghebbende is als bestuurder terecht aansprakelijk gesteld voor de door de vennootschap niet afgedragen loonbelasting


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Derde Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van de Ontvanger van de Belastingdienst te P, de ontvanger. 1. Loop van het geding Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 2 februari 2005, ingediend door mr. drs. als gemachtigde en aangevuld bij brief van de gemachtigde van 25 mei 2005. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de ontvanger met dagtekening 23 december 2004 betreffende een beschikking waarbij belanghebbende aansprakelijk is gesteld voor een bedrag van € 8.664 voor door A B.V. te betalen loonbelasting betreffende het tweede kwartaal van 2004. Bij de bestreden uitspraak is het bedrag van de aansprakelijkheid verminderd tot € 8.047. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en de beschikking. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Van het ter zitting van 22 maart 2006 verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Belanghebbende is sedert 28 december 2001 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven als bestuurder van B B.V. Deze vennootschap is met ingang van 14 februari 2003 ingeschreven als bestuurder van A B.V. (hierna: de vennootschap). 2.2. Met dagtekening 25 augustus 2004 is aan de vennootschap een naheffingsaanslag loonbelasting voor het tweede kwartaal 2004 opgelegd tot een bedrag van € 8.664. Het bedrag van deze naheffingsaanslag is niet tijdig (volledig) voldaan. 2.3. Bij beschikking van 17 december 2004 is belanghebbende door de ontvanger aansprakelijk gesteld voor de onder 2.2. vermelde naheffingsaanslag. Belanghebbende heeft tijdig een bezwaarschrift ingediend. Bij de bestreden uitspraak is de ontvanger gedeeltelijk aan het bezwaar tegemoetgekomen en is het bedrag van de aansprakelijkheid verminderd tot € 8.047. 2.4. Met dagtekening 14 september 2004 had de vennootschap een betalingsregeling getroffen met betrekking tot de onder 2.2. genoemde naheffingsaanslag. 2.5. Bij het beroepschrift is als bijlage een kopie gevoegd van een computeruitdraai met de volgende tekst: “Belastingdienst Ondernemingen Hoofddorp Afdeling invordering Faxnummer: 023-5497792 Hoofddorp, 2 juli 2004 Betreft: aangifte LB PVV nummer 8120.96.952.L.01.422.0 Geachte heer/mevrouw, Bovengenoemde aangifte, ad € 8.047,= hadden wij voor 30 juni jongstleden moeten betalen. Wij verkeren nog in de opstartfase van onze bedrijf en een van onze aandeelhouders heeft zijn aandeel nog niet gestort. In dit bedrag, dat wij aan het eind van de maand augustus verwachten, zit uw vordering. Wij verzoeken u dan ook vriendelijk om uitstel van betaling te verlenen tot 31 augustus 2004 voor bovengenoemde aanslag. Met vriendelijke groet, Y Finance Director A BV (…..)” Y (hierna: Y) is tot 12 juli 2004 ingeschreven geweest bij de Kamer van Koophandel als bestuurder van de vennootschap. De door belanghebbende overgelegde uitdraai is niet ondertekend. 2.6. In een brief van de vennootschap gericht aan “Belastingdienst (…) te P”, ondertekend door belanghebbende met dagtekening 2 augustus 2004 (in kopie als bijlage bij het beroepschrift) is onder meer het volgende vermeld: “Hierbij bevestig ik ons telefoongesprek van vandaag, waarin ik verzocht mij te informeren over de beschikkingsdatum van de teruggaaf omzetbelasting 2e kwartaal 2004. U heeft aangegeven dat de beschikkingsdatum 6 augustus 2004 zal zijn en dat daarna snel betaling volgt. Wellicht ten overvloede meld ik u dat wij de terugstorting, zoals ik ook telefonisch aangaf, dringend nodig hebben om aan lopende verplichtingen, o.a. loonbelasting, te voldoen. (…) Hoop dat u dus inziet dat wij gebaat zijn bij een snelle betaling van de teruggaaf.” 2.7. Als bijlage bij het beroepschrift is een kopie van een faxbericht van 8 oktober 2004 gevoegd van belanghebbende aan een medewerker van de Belastingdienst te P waarin onder meer het volgende is vermeld. “In uw brief d.d. 4 oktober 2004, waarin u stelt dat de melding van betalingsonmacht m.b.t. Loonbelasting 2e kwartaal 2004 Aanslag 0000.00.000.A00.0000 niet rechtsgeldig is en er een wettelijk vermoeden van onbehoorlijk bestuur is wil ik u graag de situatie toelichten. Tot 12 juli 2004 waren er twee directeuren (bestuurders) bij [de vennootschap] actief. Naast mij was dat Dhr. Y. Deze laatstgenoemde was functioneel verantwoordelijk voor onze financiële zaken. Begin juli is om diverse redenen besloten om Dhr. Y te ontheffen uit zijn functie als directeur/bestuurder en heb ik vanaf die datum zijn taken overgenomen. Na een aantal weken werd mij duidelijk dat wij er niet best voorstonden en heb ik mijn maatregelen getroffen om de organisatie weer boven water te krijgen. In de tussentijd kregen wij van één van onze aandeelhouders de toezegging dat hij nu snel zijn inbreng zou storten op onze rekening bij (…), te weten een bedrag van € 100.000. Hiermee zouden wij de loonbelasting 2e kwartaal 2004, conform het met u getroffen uitstel van betaling, kunnen voldoen. Ondanks meerdere malen een toezegging van onze aandeelhouder (…) te hebben ontvangen bleef hun storting uit. (…..) Het is hoofdzakelijk hierdoor dat wij tot op heden niet aan onze betalingsverplichting hebben kunnen voldoen en dus niet hebben kunnen betalen conform de betalingsregeling die wij op 14 september 2004 met u hebben getroffen inzake de loonbelasting 2e kwartaal 2004. (….)” 2.8. Bij brief met dagtekening 30 september 2004 heeft belanghebbende namens de vennootschap de ontvanger melding gedaan van betalingsonmacht voor de loonbelasting verschuldigd over het tweede kwartaal 2004. 2.9. De vennootschap is op 2 november 2004 in staat van faillissement verklaard. Onder de stukken bevindt zich een kopie van het tweede openbare faillissementsverslag van 24 maart 2005 dat door de curator is opgesteld. 3. Geschil In geschil is of belanghebbende aansprakelijk kon worden gesteld voor de door de vennootschap niet (volledig) afgedragen loonbelasting over het tweede kwartaal van 2004. 4. Standpunten van partijen Hiervoor verwijst het Hof naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting van 22 maart 2006, waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. Nadat is gebleken dat een lichaam niet tot betaling van loonbelasting in staat is, is het ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Invorderingswet 1990 (de Wet) verplicht daarvan onverwijld aan de ontvanger mededeling te doen (verder: de meldingsplicht). Onverwijld wil zeggen uiterlijk twee weken na de dag waarop ingevolge artikel 19 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de verschuldigde belasting op aangifte behoort te zijn afgedragen (artikel 7, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990). Indien niet of niet op de juiste wijze is voldaan aan de meldingsplicht is een bestuurder op grond van het vierde lid van genoemd artikel 36 hoofdelijk aansprakelijk voor de verschuldigde loonbelasting, met dien verstande dat wordt vermoed dat het niet betalen van de belastingschuld het gevolg is van aan hem te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur in de periode van drie jaren, voorafgaande aan het tijdstip van de melding. Tot de weerlegging van dit vermoeden wordt slechts toegelaten de bestuurder die aannemelijk maakt dat het niet aan hem te wijten is dat het lichaam niet aan de meldingsplicht heeft voldaan. 5.2. Vaststaat dat de vennootschap de over het tweede kwartaal 2004 aangegeven en verschuldigde loonbelasting niet tijdig, dat wil zeggen: op of vóór 31 juli 2004, heeft betaald. Mitsdien had, naar de ontvanger onweersproken heeft gesteld, de betalingsonmacht in het onderhavige geval uiterlijk 14 augustus 2004 moeten worden gemeld. 5.3. Belanghebbende stelt dat het faxbericht van 2 juli 2004 dat door hem in het computerbestand van de boekhoudster van de vennootschap is aangetroffen en waarvan een uitdraai is overgelegd, voor de vennootschap zou zijn ondertekend en verzonden door Y en aldus moet worden aangemerkt als een tijdige melding. De ontvanger heeft gesteld dat dit faxbericht niet door hem is ontvangen en deze stelling ondersteund met de mededeling dat het betreffende bericht niet voorkomt in de dagrapportage van ontvangen faxberichten welke door de Belastingdienst wordt bijgehouden. Het Hof heeft geen reden te twijfelen aan deze stelling van de ontvanger en houdt deze voor juist. Nu belanghebbende geen verzendrapport van het bericht heeft overgelegd en ook overigens niet aannemelijk heeft gemaakt dat het faxbericht is verzonden, is het Hof van oordeel dat met het overleggen van de computeruitdraai van het faxbericht van 2 juli 2004 niet aannemelijk is gemaakt dat is voldaan aan de meldingsplicht. Hierbij heeft het Hof mede in aanmerking genomen dat de desbetreffende aangifte voor de loonbelasting, zoals ter zitting namens belanghebbende is verklaard, eerst op 22 juli 2004 door belanghebbende (en niet door Y) namens de vennootschap is gedaan. Ook op deze grond wordt niet aannemelijk geacht dat de melding van de betalingsonmacht van de ingevolge die aangifte verschuldigde belasting reeds op 2 juli 2004 door Y gedaan. 5.4. Belanghebbende heeft ook nog overgelegd een kopie van een brief van 2 augustus 2004 (zie 2.6.) welke is gericht aan de Belastingdienst en waarin wordt geïnformeerd naar de datum van de beschikking betreffende de teruggave van omzetbelasting over het tweede kwartaal 2004. Naar het oordeel van het Hof kan deze brief, gezien zijn strekking en bewoordingen, niet worden aangemerkt als een melding van betalingsonmacht. Het Hof heeft geen reden te twijfelen aan de mededeling van de ontvanger dat de behandeling van een dergelijk verzoek, betreffende een belastingteruggaaf, tot de competentie van de inspecteur behoort. Gelet ook op het voorgaande is het Hof voorts van oordeel dat het niet op de weg van de inspecteur had gelegen om de brief van 2 augustus 2004 aan te merken als een melding van betalingsonmacht welke diende te worden doorgezonden naar de ontvanger. In dit verband neemt het Hof mede in aanmerking dat die brief is gericht aan de Belastingdienst zonder enige nadere aanduiding en dat in de aanhef is vermeld dat het de teruggaaf van omzetbelasting betreft. Voorts is in die brief niet vermeld op welk tijdvak de beweerde melding van betalingsonmacht betrekking heeft. 5.5. Eerst bij brief van 30 september 2004, door de ontvanger ontvangen op 1 oktober 2004, heeft de vennootschap voldaan aan de meldingsplicht. Dat is niet tijdig nu zulks uiterlijk 14 augustus 2004 had dienen te geschieden. 5.6. Belanghebbende heeft gesteld dat het niet aan hem te wijten is dat niet is voldaan aan de meldingsplicht. Deze stelling wordt door het Hof verworpen. Daarbij heeft het Hof het volgende in aanmerking genomen. 5.7. De omstandigheid dat de curator in het faillissementsverslag heeft vermeld dat er geen feiten of omstandigheden zijn geconstateerd waaruit zou kunnen blijken dat er sprake zou zijn van onbehoorlijk bestuur is in casu niet van belang nu die constatering niet ziet op de meldingsplicht. Evenmin is relevant dat de curator in het genoemde verslag heeft vermeld dat de administratie volledig is en dat is voldaan aan de boekhoudplicht. Voormelde omstandigheden kunnen niet leiden tot het oordeel dat het niet aan belanghebbende als bestuurder te wijten is dat niet is voldaan aan de meldingsplicht. 5.8. Belanghebbende heeft voorts gesteld dat bij de vennootschap sprake was van een functiescheiding en dat Y niet belanghebbende verantwoordelijk was voor het financiële deel van de onderneming. Het Hof begrijpt dat belanghebbende bedoelt te stellen dat zijn rol met betrekking tot de financiële zaken van de vennootschap beperkt was. Deze enkele omstandigheid maakt evenwel niet dat het niet aan belanghebbende, van wie vaststaat dat hij bestuurder van de vennootschap was, te wijten is dat de vennootschap niet aan haar meldingsplicht heeft voldaan. 5.9. De omstandigheid dat een aandeelhouder van de vennootschap niet heeft voldaan aan de stortingsverplichting tot een bedrag van € 100.000 kan evenmin leiden tot het oordeel dat het niet aan belanghebbende te wijten is dat niet is voldaan aan de meldingsplicht. 5.10. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. 6. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen tot vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 7. Beslissing Het Hof verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is vastgesteld op 26 april 2006 door mrs. E.A.G.van der Ouderaa, voorzitter, J.den Boer en E.F.Faase, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. B.A.E.G.Geel-Cieraad als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.