Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW5378

Datum uitspraak2006-04-05
Datum gepubliceerd2006-04-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 04/1079
Statusgepubliceerd


Indicatie

EG-steunverlening akkerbouwgewassen


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven (zesde enkelvoudige kamer) AWB 04/1079 5 april 2006 5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen Uitspraak in de zaak van: Maatschap A, B en C, te X, appellante, gemachtigde: mr. G.R.A.G. Goorts, advocaat te Deurne, tegen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, gemachtigde: drs. J.J.M. Schipper, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen. 1. De procedure Appellante heeft bij brief van 7 december 2004, door het College ontvangen op dezelfde dag, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 29 oktober 2004. Verweerder heeft in dit besluit beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit, waarbij de eerder aan appellante krachtens de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: Regeling) verleende subsidie voor het jaar 2000 is teruggevorderd. Bij brief van 14 maart 2005 heeft appellante de gronden van het beroep aangevuld. Bij brief van 12 april 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Op 22 februari 2006 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waar namens appellante de maten A en B, bijgestaan door hun gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, zijn verschenen. Voor verweerder was voorts drs. M. Honig, werkzaam bij GeoRas, aanwezig. 2. De grondslag van het geschil 2.1 In Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen (Pb EG L 160, blz. 1) is onder meer het volgende bepaald: "Artikel 7 Er kunnen geen betalingsaanvragen worden ingediend voor grond die op 31 december 1991 als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was. (…) " Ingevolge artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2316/1999 van de Commissie van 22 oktober 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen (Pb EG L 280, blz. 43) geldt voor het begrip "blijvend grasland" als bedoeld in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 de in de bijlage I opgenomen definitie. Deze definitie luidt als volgt: "1. Blijvend grasland Grond die geen deel uitmaakt van een vruchtwisseling en die blijvend (ten minste vijf jaar) als grasland wordt gebruikt, ongeacht of het ingezaaid dan wel natuurlijk grasland betreft. " In Verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie van 23 december 1992 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunmaatregelen (Pb EG L 391, blz. 36) zoals nadien gewijzigd, is onder meer het volgende bepaald: "Artikel 9 1. (…) 2. Wanneer wordt vastgesteld dat de in de steunaanvraag "oppervlakten" aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte, wordt het steunbedrag berekend op basis van de bij de controle feitelijk geconstateerde oppervlakte. (…) Er wordt geen aan de oppervlakte gekoppelde steun toegekend wanneer het vastgestelde verschil groter is dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte. " Artikel 14 1. In geval van onverschuldigde betaling is het betrokken bedrijfshoofd verplicht dat bedrag terug te betalen (…). " In de Regeling is, voorzover hier van belang, het volgende bepaald: "Artikel 1 In deze regeling wordt verstaan onder: (…) l. akkerland: a) geheel van tot een bedrijf behorende grond met uitzondering van grond die op 31 december 1991 als blijvend grasland, grond voor blijvende teelten, bosgrond of grond voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was, en b) grond die uiterlijk op 31 december 1991 overeenkomstig de Beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland uit productie is geweest met uitzondering van grond die overeenkomstig artikel 4 is vervangen door andere gronden; Artikel 4 1. (…) 3. De producent kan percelen akkerland als bedoeld in het eerste lid vervangen door andere gronden indien: a. de perceelsindeling of de verkaveling van het bedrijf van overheidswege wordt gewijzigd of op grond van de Plantenziektenwet beperkingen worden gesteld aan het telen van akkerbouwgewassen op het bedrijf; b. de oppervlakte van de vervangende gronden niet groter is dan die van de te vervangen percelen akkerland; c. voor zover van toepassing, de eigenaar, beperkt gebruiksgerechtigde, verpachter dan wel pachter van de te vervangen percelen akkerland heeft ingestemd met het vervangen van deze percelen; d. en voorafgaand aan het betrokken verkoopseizoen schriftelijk toestemming is verkregen van LASER. Een schriftelijke aanvraag voor de hiervoor bedoelde toestemming wordt uiterlijk op 1 maart voorafgaand aan het betrokken verkoopseizoen door LASER ontvangen. 4. (…) " 2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan. - Appellante heeft bij haar aanvraag oppervlakten voor het jaar 2000 onder meer subsidie aangevraagd en verkregen voor het perceel met volgnummer 3, met het gewas snijmaïs en met een oppervlakte van 6,62 ha. - Bij controle door middel van teledetectie is verweerder gebleken dat het perceel 3 niet aan de definitie van akkerland voldoet. - Op grond van deze bevinding is de aanvraag van appellante voor het jaar 2001 afgewezen. Het daartegen ingediende bezwaar is door verweerder bij besluit van 12 juni 2002 ongegrond verklaard. - Bij besluit van 17 mei 2004 heeft verweerder de voor het jaar 2000 verleende subsidie ten bedrage van € 5.185,13 teruggevorderd, nu uit de hierboven genoemde controle tevens kan worden geconcludeerd dat ook in dat jaar ten onrechte subsidie is verleend, aangezien in 2000 hetzelfde, niet-premiewaardig gebleken, perceel 3 is opgegeven. - Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 16 juli 2004 bezwaar gemaakt. - Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. 3. Het bestreden besluit Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan heeft verweerder, samengevat weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. Door middel van de satellietbeelden en de interpretatie daarvan door Georas, is bij controle gebleken dat het opgegeven perceel snijmaïs met volgnummer 3 in de referentiejaren 1987 tot en met 1991 niet aan de definitie akkerland voldoet. Hetgeen appellante tegen deze bevinding heeft aangevoerd, kan verweerder niet tot een ander standpunt brengen. De door appellante overgelegde nota's hebben geen betrekking op het bewuste perceel 3, dan wel kan daaruit niet worden afgeleid op welke percelen ze betrekking zouden moeten hebben. De facturen van D voor het bespuiten van maïs kunnen volgens verweerder geen betrekking hebben op perceel 3, nu deze facturen zien op activiteiten in het voorjaar en uit de satellietbeelden blijkt dat op dat moment nog gras op het perceel stond. De facturen van Loonbedrijf Aldenzee hebben alle betrekking op het najaar en zijn daardoor ongeschikt om het betoog van appellante, dat zij vroeg maïs oogstte om daarna nog een snede Italiaans raaigras te oogsten, te ondersteunen. Ten overvloede heeft verweerder er nog op gewezen dat laatstgenoemde facturen een telefoonnummer met tien cijfers vermelden, terwijl in de referentieperiode in Deurne de telefoonnummers nog negen cijfers bevatten, zodat er rekening mee moet worden gehouden dat deze facturen geen betrekking hebben op die periode. Verweerder heeft, nu sprake is van ten onrechte uitbetaalde subsidie, gelet op de toepasselijke communautaire regelgeving, niet anders kunnen besluiten dan om het eerder aan appellante voor het jaar 2000 uitgekeerde subsidiebedrag terug te vorderen. In het verweerschrift heeft verweerder zich voorts op het standpunt gesteld dat reeds met het in rechte onaantastbaar worden van het besluit van 12 juni 2002, waarbij het bezwaar van appellante tegen de weigering subsidie toe te kennen voor het jaar 2001 ongegrond is verklaard, is komen vast te staan dat perceel 3 niet aan de definitie akkerland voldoet. Appellante heeft in die procedure de gelegenheid gehad om met bewijsmateriaal aan te tonen dat het perceel 3 wel voldoet aan de eisen. Nu niet is gebleken dat aan die procedure dusdanige gebreken kleefden dat aan het besluit van 12 juni 2002 niet kan worden vastgehouden, staat volgens verweerder in rechte vast dat perceel 3 niet aan de definitie voldoet. Dat appellante geen beroep heeft ingesteld tegen dat besluit, kan hieraan niet afdoen. 4. Het standpunt van appellante Appellante heeft in beroep naar voren gebracht dat zij – ook op perceel 3 – gedurende de referentiejaren 1987 tot en met 1991 wisselteelten heeft toegepast. Na inzaaien van het perceel in het voorjaar werd het gewas omstreeks september/oktober gehakseld en direct daarna weer ingezaaid met Italiaans raaigras. Dit brengt derhalve met zich dat wel is voldaan aan de definitie akkerland. Appellante stelt dat de motivering van verweerder, dat uit de door haar overgelegde bewijsstukken niet blijkt dat perceel 3 aan de definitie voldoet, in algemene termen is gesteld en derhalve onvoldoende is. Ten aanzien van de facturen van Loonbedrijf Aldenzee, stelt appellante dat de nota's inderdaad opnieuw zijn uitgeprint na 10 oktober 1995, maar niettemin betrekking hebben op de in die nota's genoemde eerdere data. Appellante wijst er voorts nog op dat uit de enkele omstandigheid, dat zij geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de afwijzende beslissing op haar bezwaar tegen de weigering subsidie toe te kennen voor het jaar 2001, niet volgt dat daarmee in rechte is komen vast te staan dat het perceel 3 niet voldoet aan de definitie. Ter zitting heeft appellante foto's getoond, waaronder een luchtfoto, waarop onder meer is te zien dat aan de noordkant van het onderhavige perceel een strook maïs staat. Verder betwist appellante dat de satellietbeelden een representatief beeld geven van het perceel, aangezien de beelden slechts een momentopname zijn, bestaande uit twee tijdstippen in een jaar. Het is haar niet duidelijk op grond van welke feiten verweerder heeft geconcludeerd dat het perceel 3 in de referentiejaren in gebruik was als blijvend grasland. Ten slotte heeft appellante gesteld dat zij altijd te goeder trouw heeft gehandeld en dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat daarin geen grond kan zijn gelegen om van terugvordering af te zien. 5. De beoordeling van het geschil 5.1 Het College stelt voorop dat, indien moet worden vastgesteld dat het onderhavige perceel 3 niet subsidiewaardig is, verweerder op grond van artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 3887/92 gehouden is om de reeds verleende subsidie terug te vorderen. De verplichting tot terugvordering lijdt slechts uitzondering indien sprake is van een fout van verweerder die voor appellante redelijkerwijze niet als zodanig herkenbaar was. Zoals het College eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 24 juni 2005 (www.rechtspraak.nl, LJN AT8929), is van een dergelijke fout in een situatie als de onderhavige geen sprake. De aanvrager is zelf verantwoordelijk voor het indienen van een juiste aanvraag. Als verweerder op basis van door de aanvrager verstrekte onjuiste gegevens tot een toekenning en uitbetaling is gekomen, kan dit geen reden vormen om van terugvordering af te zien. Voor andere uitzonderingen om van terugvordering af te zien biedt de verordening geen mogelijkheden, zodat het betoog van appellante, dat verweerder ten onrechte niet wegens de goede trouw van appellante van terugvordering heeft afgezien, reeds hierom niet kan slagen. 5.2 Wat betreft de stelling van verweerder, dat door het in rechte onaantastbaar zijn geworden van het besluit van 12 juni 2002 reeds is komen vast te staan dat het perceel 3 niet aan de definitie akkerland voldoet, wijst het College erop dat, zoals in bovengenoemde uitspraak eveneens is overwogen, het niet aanwenden van rechtsmiddelen tegen een dergelijk besluit appellante nog niet het recht ontneemt om, als verweerder aan de bevindingen uit die eerdere procedure vervolgens conclusies verbindt ten aanzien van eerder toegekende premie, die bevindingen ten overstaan van de rechter ter discussie te stellen. In dit opzicht staat ieder besluit op zichzelf en komt appellante derhalve de vrijheid toe om te bewijzen dat het door haar voor subsidie opgegeven perceel aan de daaraan gestelde voorwaarden voldoet. 5.3 Voorzover appellante heeft betoogd dat het aan verweerder is om te bewijzen dat een perceel niet aan de definitie van akkerland voldoet, kan dat betoog, gelet op de hierboven aangehaalde verantwoordelijkheid van de aanvrager voor de juistheid van zijn aanvraag, niet worden gevolgd. 5.4 Verweerder heeft aan zijn standpunt, dat perceel 3 niet subsidiewaardig is, ten grondslag gelegd dat uit de satellietbeelden van dat perceel van de jaren 1987 tot en met 1991 en de interpretatie daarvan door Georas volgt, dat dat perceel als blijvend grasland in gebruik was. Zoals het College eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 30 september 2005 (www.rechtspraak.nl, LJN AU4088), kan uit de interpretatie van satellietbeelden betrouwbare informatie worden ontleend. Dit laat evenwel onverlet dat de aanvrager de premiewaardigheid van een perceel alsnog aannemelijk kan maken door feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat het desbetreffende perceel gedurende de referentiejaren niet alleen als grasland in gebruik is geweest. Volgens vaste jurisprudentie van het College kan daarbij geen vorm van bewijs op voorhand worden uitgesloten en dient bij de waardering van het aangebrachte bewijs rekening gehouden te worden met het feit, dat het tijdsverloop na de periode van 1987 tot en met 1991 de mogelijkheid van bewijslevering ongunstig beïnvloedt. Het bewijs van een ander gebruik dan uit de satellietbeelden wordt afgeleid, kan in beginsel alleen per perceel worden geleverd. 5.5 Ter zitting heeft drs. Honig in een toelichting op de statellietbeelden verklaard, dat geen sprake kan zijn geweest van wisselteelt, zoals appellante heeft gesteld. In dat geval zou met enige regelmaat de kleur blauw moeten verschijnen als bewijs van kale omgeploegde grond of de kleur bruin, waaraan maïs herkenbaar is. Uit de beelden blijkt echter dat het alle jaren alleen gras is geweest. Het College ziet in het betoog van appellante onvoldoende aanknopingspunten om aan de juistheid van deze interpretatie te twijfelen. Dat de beelden onvoldoende representatief zouden zijn, omdat het slechts twee momentopnamen per jaar betreffen, volgt het College niet. Appellante heeft in dit verband niet gemotiveerd weersproken dat – gegeven de interpretatie van de kleuren – de uit de beelden gemaakte gevolgtrekkingen logisch concludent zijn en dat daarom niet aannemelijk is dat in de periode tussen de beelden snijmaïs kan zijn gezaaid en geoogst. 5.6 Appellante heeft naar het oordeel van het College niet aangetoond dat op het onderhavige perceel 3 ten tijde van belang akkerbouwgewassen hebben gestaan. Met verweerder stelt het College vast dat de door appellante overgelegde nota's betrekking hebben op een totaal aantal hectares en niet zijn te herleiden tot perceel 3. Dit betekent dat met de nota's geen bewijs op perceelsniveau is geleverd. Van de ter zitting getoonde luchtfoto, waarop een kleine strook maïs is te zien, is niet met voldoende zekerheid vast te stellen wanneer deze is gemaakt. Daarmee kan derhalve niet worden aangetoond dat de maïs daar gedurende de referentieperiode heeft gestaan. Voor de overige foto's geldt dat ze onvoldoende inzicht geven in de ligging van het perceel of de teelt. Ook op grond van deze foto's is derhalve niet aannemelijk geworden dat perceel 3 aan de premievoorwaarden voldoet. 5.7 Gelet op het voorgaande, heeft verweerder naar het oordeel van het College op goede gronden geconcludeerd dat perceel 3 niet voldoet aan de definitie van akkerland en dat derhalve in 2000 ten onrechte subsidie is verleend. Verweerder heeft dan ook terecht besloten de subsidie terug te vorderen. 5.8 Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Het College ziet geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 6. De beslissing Het College verklaart het beroep ongegrond. Aldus gewezen door mr. F. Stuurop, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 april 2006. w.g. F. Stuurop w.g. F.W. du Marchie Sarvaas