
Jurisprudentie
AW5427
Datum uitspraak2006-04-19
Datum gepubliceerd2006-05-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureVerzet
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/2079 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-05-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureVerzet
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/2079 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verzet ongegrond verklaard. Termijnoverschrijding van het griffierecht.
Uitspraak
05/2079 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 december 2004, 02/1587 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 19 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 8 juli 2005 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 8 juli 2005 heeft appellant verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 8 maart 2006. A appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich - met voorafgaand bericht - niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 8 juli 2005 berust hierop, dat het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk is omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig op de rekening van de Raad is bijgeschreven.
In het verzetschrift en ter zitting heeft appellant aangevoerd dat hij door ziekte niet in staat was het griffierecht per kas van de Raad te voldoen maar dat hij een volle week voor het verstrijken van de betalingstermijn een overschrijvingskaart heeft ingeleverd bij zijn bankinstelling. Appellant was ervan overtuigd dat het griffierecht ook tijdig voldaan was.
De Raad is van oordeel dat de niet-ontvankelijkverklaring terecht is geschied. In hetgeen van de zijde van appellant is aangevoerd, is naar het oordeel van de Raad geen grond gelegen voor het oordeel dat hem ter zake van het verzuim redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt. De Raad overweegt daartoe dat appellant door lang te wachten met het overmaken van het verschuldigde griffierecht een risico heeft genomen dat voor zijn rekening dient te blijven.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.W.P. van der Hoeven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 april 2006.
(get.) M.C. Bruning.
(get.) J.W.P. van der Hoeven.