
Jurisprudentie
AW5518
Datum uitspraak2006-04-05
Datum gepubliceerd2006-05-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/2352 WW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-05-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/2352 WW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geen vergoeding van de kosten van de opleiding voor belastingadviseur.
Uitspraak
05/2352 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 4 maart 2005, 04/3230 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 april 2006.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.S. van der Woude, werkzaam bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand, op bij beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2006. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.W.G. Deeterman, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aan appellant, laatstelijk werkzaam als boekhouder, is met ingang van 1 juli 2002 een uitkering ingevolge de WW toegekend. Om zijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten wilde appellant een tweejarige avondopleiding voor belastingadviseur (post HBO) gaan volgen. Op 21 juni 2003 heeft hij bij het Uwv een aanvraag ingediend om in aanmerking te komen voor vergoeding van de kosten van die opleiding, te weten een bedrag van € 11.850,--. Bij brief van 30 juni 2003 heeft het Uwv appellant een ontvangstbevestiging van de aanvraag gezonden en hem meegedeeld dat zijn verzoek is doorgegeven aan de afdeling Inkoop en Reïntegratiediensten. Bij brief van 24 juli 2003 is bevestigd dat in vervolg op een gesprek met een medeweker van het CWI een reïntegratietraject in gang zal worden gezet. Ter zitting heeft appellant meegedeeld dat hij op
1 september 2003 met de opleiding is begonnen. Op die datum was op zijn aanvraag nog niet beslist.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of de Raad de rechtbank volgt in haar oordeel dat het Uwv bij het bestreden besluit van 18 juni 2004 terecht heeft besloten om appellant niet in aanmerking te brengen voor de kosten van de opleiding voor belastingadviseur.
De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. De kosten van een opleiding zoals appellant die is gaan volgen zouden alleen in het kader van een reïntegratietraject voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. De Raad is niet gebleken dat in dat kader voorafgaand aan het starten van de opleiding is geadviseerd om appellant, die onder meer in het bezit is van de diploma’s SPD I en II, enige vorm van scholing aan te bieden.
Appellant heeft in hoger beroep wederom een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Hij blijft van mening dat hem op 24 juli 2003 door een medewerker van het Uwv telefonisch is toegezegd, dat de kosten van zijn opleiding zouden worden vergoed.
De Raad is met de rechtbank en op de door de rechtbank aangegeven gronden van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan hem ondubbelzinnige uitlatingen terzake van de zijde van het Uwv zijn gedaan op grond waarvan sprake is van in rechte te honoreren verwachtingen. Appellant heeft geen enkel gegeven overgelegd waaruit blijkt dat er een toezegging in de richting van vergoeding van de kosten is gedaan en ook onder de gedingstukken is geen schriftelijk gegeven, bijvoorbeeld in de vorm van een telefoonnotitie, daarover aangetroffen.
Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveen als voorzitter en B.M. van Dun en J. Riphagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L. Karssenberg als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 april 2006.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) L. Karssenberg.