Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW5536

Datum uitspraak2006-04-28
Datum gepubliceerd2006-04-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersTBS 2006\069
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gebleken is dat er onvoldoende inspanningen zijn verricht met betrekking tot de resocialisatie van betrokkene. Het hof heeft in zijn vorige beslissing reeds overwogen dat, gelet op de rapportage van het Pieter Baan Centrum en de daar vermelde voorwaarden voor resocialisatie, het in de rede lag dat het resocialisatietraject daadwerkelijk zou worden ingezet. In het nader advies van de kliniek wordt niet meer dan een eerste aanzet geschetst. Nu het tevens onvoldoende duidelijk is welk vervolgtraject de kliniek thans precies voor ogen heeft, ziet het hof -hoewel er geen reden is om aan te nemen dat de terbeschikkingstelling na dat jaar zal worden beëindigd- aanleiding de terbeschikkingstelling met een jaar te verlengen.


Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM TBS 20069 Beslissing d.d. 28 april 2006 De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van [terbeschikkinggestelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], verblijvende in [verblijfplaats]. Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank te Amsterdam van 30 januari 2006, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar. Overwegingen: - Het verzoek van raadsman tot aanhouding om onderzoek te laten doen naar de mogelijkheid van voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege wordt afgewezen, omdat het hof van oordeel is dat het hiervoor nog te vroeg is. Uit de voorliggende rapportages valt af te leiden dat bij betrokkene sprake is van onverminderd bestaande persoonlijkheidsproblematiek en dat het recidivegevaar nog altijd als hoog wordt ingeschat. Bovendien heeft betrokkene nog geen begeleide verloven en is zijn resocialisatietraject tot dusver nog niet van de grond gekomen. - Het verzoek van raadsman om J. Hochstenbach alsnog als getuige-deskundige ter zitting op te roepen wordt afgewezen, nu het hof het niet noodzakelijk acht om haar in dit stadium te horen. Daarbij heeft het hof mede gelet op de nadere rapportage van 10 april 2006, hetgeen de raadsman daaromtrent heeft opgemerkt alsmede op het feit dat J.Hochstenbach per 1 mei 2006 niet meer op de afdeling van betrokkene werkzaam zal zijn. Daarbij komt nog dat wel duidelijk is dat de inspanningen in het kader van de resocialisatie die tot op heden zijn verricht, zeer beperkt zijn en in het nadere rapport een eerste aanzet wordt gegeven. - Het hof zal de beslissing van de rechtbank te Amsterdam van 30 januari 2006 vernietigen, omdat het recht zal doen mede op nieuwe stukken. - In het bijzonder gelet op de advisering is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling eist als in de hierna te vermelden beslissing vervat. Het hof komt tot dit oordeel mede op grond van het verlengingsadvies van de kliniek, waarin is vermeld dat betrokkene lijdende is aan ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Er is sprake van een antisociale en narcistische persoonlijkheidsstoornis. De risicotaxatie valt hoog uit en tot dusver zijn er weinig protectieve factoren gevonden. De prognose lijkt ongunstig te zijn. Indien een resocialisatietraject mogelijk is, dan zal hiervoor volgens de kliniek ten minste twee jaar moeten worden uitgetrokken. De externe deskundigen komen beiden tot een verlenging van de terbeschikkingstelling met twee jaar, gelet op de ernst van de persoonlijkheidsstoornis van betrokkene en de hoge recidivekans. Voorts komt uit de brief inhoudende de recente ontwikkelingen van betrokkene d.d. 10 april 2006 naar voren dat de drugsproblematiek van betrokkene nog onvoldoende is bewerkt, betrokkene zeer beperkte mogelijkheden heeft op de arbeidsmarkt en dat zijn thuissituatie nog de nodige aandacht behoeft. Wanneer begeleid verlof wordt toegekend, kan gekeken worden in hoeverre betrokkene in staat is om zich begeleidbaar op te stellen. Gekoppeld aan zeer strikte voorwaarden en intensieve begeleiding en controle kan vervolgens overwogen worden een resocialisatietraject te starten. Met name uit het verhandelde ter terechtzitting is echter gebleken dat onvoldoende inspanningen zijn verricht met betrekking tot de resocialisatie van betrokkene. Het hof heeft in zijn vorige beslissing reeds overwogen dat, gelet op de rapportage van het Pieter Baan Centrum en de daar vermelde voorwaarden voor resocialisatie, het in de rede lag dat het resocialisatietraject daadwerkelijk zou worden ingezet. In het nader advies van de kliniek wordt niet meer dan een eerste aanzet geschetst. Nu het tevens onvoldoende duidelijk is welk vervolgtraject de kliniek thans precies voor ogen heeft, ziet het hof -hoewel er geen reden is om aan te nemen dat de terbeschikkingstelling na dat jaar zal worden beëindigd- aanleiding de terbeschikkingstelling met een jaar te verlengen, zodat de kliniek bij de komende verlengingszitting bij de rechtbank meer duidelijkheid kan verschaffen over de stand van zaken. Het hof benadrukt hierbij ten overvloede dat door betrokkene hieruit geen verwachtingen kunnen worden afgeleid ten aanzien van de duur van de terbeschikkingstelling en rekent er voorts op dat de kliniek het resocialisatietraject van betrokkene met de grootst mogelijke voortvarendheid zal gaan opstarten. Daarbij acht het hof de opmerking van de getuige-deskundige Hochstenbach ter terechtzitting in eerste aanleg dat de resocialisatie niet in de Van Mesdagkliniek zou kunnen plaatsvinden -kennelijk in verband met een eerdere ontsnapping van betrokkene- minst genomen opmerkelijk. Beslissing: Het hof: Wijst af de verzoeken tot aanhouding. Vernietigt de beslissing van de rechtbank te Amsterdam van 30 januari 2006 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde. Verlengt de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar. Aldus gedaan door mr Lensing als voorzitter, mrs Vegter en Hilverda als raadsheren, en drs Mensing en drs Poll als raden, in tegenwoordigheid van mr Tang als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2006. De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.