Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW5624

Datum uitspraak2006-04-24
Datum gepubliceerd2006-05-01
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureVerzet
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5415 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzet gegrond verklaard. Redelijkerwijs kan niet worden geoordeeld dat betrokkene in verzuim is geweest.


Uitspraak

05/5415 NABW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van: [appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2005, 05/86 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, (hierna: College) Datum uitspraak: 24 april 2006 I. PROCESVERLOOP Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 29 november 2005 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard. Tegen de uitspraak van de Raad van 29 november 2005 heeft appellant verzet gedaan. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2006. Appellant is verschenen. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen. II. OVERWEGINGEN De uitspraak van de Raad van 29 november 2005 berust hierop, dat appellant het in hoger beroep verschuldigde griffierecht van € 103,-- niet binnen de bij de aangetekend verzonden brief van de griffier van de Raad van 29 september 2005 gestelde termijn van vier weken heeft voldaan, en dat op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Op grond van hetgeen in het kader van de verzetprocedure is gebleken, stelt de Raad vast dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest. De Raad acht daarvoor doorslaggevend dat appellant uitdrukkelijk de intentie heeft gehad het verschuldigde griffierecht binnen de betalingstermijn te voldoen, en voorts dat hem onvoldoende verwijt treft ter zake van het gegeven dat een bedrag van € 3,-- eerst na het verstrijken van de betalingstermijn op de rekening van de Raad is bijgeschreven. Gelet op het voorgaande dient het verzet gegrond te worden verklaard. Dit betekent dat de uitspraak van de Raad van 29 november 2005 vervalt en dat het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond. Nu het uiteindelijk betaalde bedrag van € 103,-- inmiddels aan appellant is terugbetaald, zal de griffier van de Raad, bij aangetekende brief, aan appellant een nieuwe termijn van vier weken stellen voor de betaling van het griffierecht. De Raad ziet ten slotte aanleiding het College te veroordelen in de door appellant in verband met de verzetprocedure gemaakte proceskosten, begroot op € 15,80 aan reiskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het verzet gegrond; Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 15,80, te betalen door de gemeente Rotterdam. Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 april 2006. (get.) T.G.M. Simons. (get.) A.H. Polderman-Eelderink.