Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW5640

Datum uitspraak2006-04-14
Datum gepubliceerd2006-04-28
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers139212 EX RK 06-46
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek om wraking van de (eerste) wrakingskamer afgewezen daar hetgeen verzoeker heeft beoogd met zijn wrakingsverzoek - te weten te worden gehoord inzake een langlopend conflict met de overheid - niet tot de bevoegdheden van de behandelend rechter c.q. de wrakingskamer behoort.


Uitspraak

beschikking RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Wrakingskamer zaaknummer / rekestnummer: 139212 / EX RK 06-46 Beschikking van 14 april 2006 Deze beschikking wordt gegeven naar aanleiding van het na aanvang van de terechtzitting van de wrakingskamer op 14 maart 2006 mondeling gedane verzoek door: [verzoeker], geboren te [plaatsnaam] op [datum], wonende te [woonplaats], verzoeker. tegen mr. [A] mr. [B] mr. [C], in hun hoedanigheid van respectievelijk voorzitter en leden van de wrakingskamer van de rechtbank te 's-Hertogenbosch bij de behandeling van de zaak met nummer [zaaknummer], verweerder. Partijen zullen hierna respectievelijk "[verzoeker]" en "de wrakingskamer" worden genoemd. 1. Inleiding 1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van: - De dagvaarding van [verzoeker] van [datum] 2005 en het strafdossier; - Het proces-verbaal van de openbaar gehouden terechtzitting van de politierechter, mr. [D], op [datum] 2006; - Een schriftelijke reactie van de politierechter van [datum] 2006; - het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting inzake de wraking van mr. [D] op [datum] 2006; - een schriftelijke reactie van de voorzitter en de leden van de wrakingskamer van [datum] 2006. 1.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 31 maart 2006, waarbij [verzoeker] is verschenen. [verzoeker] heeft zijn verzoek ter zitting nader toegelicht. De leden van de wrakingskamer hebben in hun reactie van [datum] 2006 aangegeven het niet nodig te achten te worden gehoord en ter zitting aanwezig te zijn. 2. Het verzoek en het verweer 2.1. Het verzoek van [verzoeker] strekt tot wraking van de voorzitter en de leden van de meervoudige kamer, samengesteld ter behandeling van het verzoek om wraking, te weten de wrakingskamer. [verzoeker] heeft betoogd dat de wrakingskamer niet onbevooroordeeld dat geschil kan beoordelen. 2.2. Ter onderbouwing van zijn verzoek, heeft [verzoeker] - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat zijn grondrecht om gehoord te worden door de rechtbank danwel zichzelf inhoudelijk te kunnen verweren ten overstaan van de rechtbank c.q. de wrakingskamer niet gerespecteerd wordt. [verzoeker] ziet zichzelf hierin belemmerd door het rechtssysteem en voelt zich daardoor genoodzaakt om tot wraking over te gaan. 2.3. De voorzitter en leden van de wrakingskamer hebben bij schrijven van [datum] 2006 verklaard niet in de wraking te berusten. 3. De beoordeling 3.1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting stelt de behandelend wrakingskamer vast dat [verzoeker] werd gedagvaard op grond van artikel 139 van het Wetboek van Strafrecht daar hij zich niet op vordering van een beveiligingsambtenaar van het Provinciehuis aanstonds heeft verwijderd. Voorts stelt de behandelend wrakingskamer vast dat [verzoeker] met zijn aanhouding heeft beoogd een langlopend juridisch conflict met de overheid (opnieuw) voor de rechter te brengen. Op de mededeling van de politierechter dat op dat moment alleen de strafzaak van [verzoeker] zou worden behandeld, ergo dat er geen mogelijkheid bestond het voornoemde conflict nader te bespreken, heeft [verzoeker] de politierechter gewraakt. Tijdens de behandeling van dit wrakingsverzoek heeft [verzoeker] wederom getracht zijn conflict met de overheid voor het voetlicht te brengen waarna hij - na de mededeling dat op dat moment alleen het wrakingsverzoek zou worden behandeld - de wrakingskamer heeft gewraakt. Dit wrakingsverzoek is in behandeling genomen. 3.2. Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering dient te worden beoordeeld of sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. 3.3. De rechtbank stelt voorop dat de voorzitter en leden van de wrakingskamer uit hoofde van hun aanstelling moeten worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de voorzitter en leden van de wrakingskamer met betrekking tot een procespartij vooringenomen zijn, althans dat de vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. De huidige wrakingskamer zal thans bezien of deze uitzondering zich hier voordoet. 3.4. Vooropgesteld wordt dat hetgeen [verzoeker] heeft beoogd met zijn wrakingsverzoek - te weten gehoord te worden inzake een langlopend conflict met de overheid - niet tot de bevoegdheden van de behandelend rechter c.q. de wrakingskamer behoort. Zelfs indien [verzoeker] in de gelegenheid zou worden gesteld om zijn verhaal te doen ten overstaan van de rechtbank zou dit er niet toe leiden dat hier enig rechtsgevolg uit voortvloeit. 3.5. De ratio van het instituut van de wraking is gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van rechterlijke partijdigheid. Een wrakinggrond moet gelegen zijn in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de (persoon van de) rechter die de zaak behandelt. Het verzoek om wraking van de leden van de wrakingskamer bestaande uit de mrs. [A], [C] en [B] berust in essentie op dezelfde gronden die zijn aangevoerd voor de wraking van de politierechter mr. [D]. Naar het oordeel van de huidige wrakingskamer hebben de door [verzoeker] aangevoerde gronden geen betrekking op de persoon van de betrokken rechters. 3.6. Ook in onderlinge samenhang bezien, zijn voormelde feiten en omstandigheden derhalve onvoldoende zwaarwegend voor het oordeel dat de rechters met betrekking tot [verzoeker] vooringenomen zijn, althans dat de bestaande vrees dienaangaande bij [verzoeker] objectief gerechtvaardigd is. 3.7. Het vorenstaande leidt dan ook tot de conclusie dat het verzoek tot wraking als ongegrond moet worden afgewezen. 4. De beslissing De rechtbank wijst het verzoek tot wraking van mr. [A], mr. [B] en mr. [C] af. Deze beschikking is gegeven door mr. W.P.C.G. Derksen, mr. P.G.T. Verhaar en mr. C.M.A. van Kesteren en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2006.