Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW6736

Datum uitspraak2006-04-27
Datum gepubliceerd2006-05-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/893 WUBO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Onjuiste termijnvermelding, verschoonbare termijnoverschrijding.


Uitspraak

05/893 WUBO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellante], wonende te [woonplaats] ( hierna: appellante), en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster). Datum uitspraak: 27 april 2006 I. PROCESVERLOOP Appellante heeft op bij beroepschrift aangevoerde gronden beroep ingesteld tegen verweersters besluit van 29 december 2004, kenmerk JZ/A60/2004, ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2006. Aldaar is appellante niet verschenen en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door mr. A. den Held, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. OVERWEGINGEN Appellante heeft in januari 2002 bij verweerster een aanvraag ingediend om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en om toekenning van een periodieke uitkering alsmede een toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet. Deze aanvraag is afgewezen bij besluit van verweerster van 12 juli 2002 op de grond dat niet is gebleken dat appellante is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet. Een door appellante tegen dit besluit gemaakt bezwaar d.d. 23 augustus 2002 en bij verweerster ingekomen op 27 augustus 2002 is bij besluit van 20 februari 2003 niet ontvankelijk verklaard, wegens niet-verontschuldigbare termijnoverschrijding. Tegen dit laatste besluit zijn door appellante geen rechtsmiddelen aangewend. Verweerster heeft het door appellante ingediend bezwaarschrift tevens aangemerkt als verzoek om herziening van haar besluit van 12 juli 2002 en dit verzoek bij besluit van eveneens 20 februari 2003 afgewezen. Een door appellante tegen laatstgenoemd besluit gemaakt bezwaar is door verweerster bij besluit van 27 augustus 2003 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van deze Raad van 26 augustus 2004, reg. nr. 03/4960 WUBO, is verweersters besluit van 27 augustus 2003, alsmede het daaraan ten grondslag liggende besluit van 20 februari 2003 vernietigd. De Raad heeft daarbij overwogen dat verweerster door het ambtshalve aanmerken van een te laat gemaakt bezwaar als een verzoek om herziening als bedoeld in artikel 61, derde lid, van de Wet, heeft gehandeld in strijd met de strekking van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat daardoor de facto een verlenging is ontstaan van de in artikel 6:7 van de Awb bedoelde termijn van openbare orde. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerster (impliciet), naar de Raad aanneemt, het eerstgenoemde besluit van 20 februari ingetrokken, het door appellante gemaakte bezwaar tegen verweersters besluit van 12 juli 2002 alsnog ontvankelijk geacht en op dit bezwaar bij het thans bestreden besluit inhoudelijk beslist. De Raad heeft in dit geding eerst de ambtshalve te stellen vraag te beantwoorden of verweerster bij het thans bestreden besluit terecht het door appellante gemaakte bezwaar tegen verweersters besluit van 12 juli 2002 ontvankelijk heeft geacht. De Raad komt tot een ontkennend antwoord op deze vraag en overweegt daartoe als volgt. Naar uit de gedingstukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt, heeft verweerster de onderhavige overschrijding van de bezwaartermijn alsnog verschoonbaar geacht omdat onder verweersters besluit van 12 juli 2002 abusievelijk een verkeerde bezwaartermijn is vermeld. De Raad acht een onjuiste termijnvermelding bepaald niet zonder gewicht, maar op zichzelf geen grond voor verschoonbaarheid van de termijnover-schrijding. Nu verweerster haar oordeel over de verschoonbaarheid van de termijnover-schrijding uitsluitend heeft gebaseerd op de onjuiste vermelding van de voor het maken van bezwaar geldende termijn - andere omstandigheden zijn ook niet gebleken -, kan de Raad niet anders oordelen dan dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Indien appellante een inhoudelijke beslissing van verweerster wenst omtrent haar mogelijke aan de Wet te ontlenen aanspraken ten einde deze ter beoordeling aan de Raad voor te leggen, dan ligt het, naar het oordeel van de Raad, op de weg van appellante door middel van een hernieuwd verzoek om herziening een dergelijke inhoudelijke beslissing van de zijde van verweerster uit te lokken. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het beroep gegrond; Vernietigt het bestreden besluit; Bepaalt dat de Pensioen- en Uitkeringsraad aan appellant het in dit geding betaalde griffierecht ad € 35,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door C.G. Kasdorp als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen uitgesproken in het openbaar op 27 april 2006. (get.) C.G. Kasdorp. (get.) R.B.E. van Nimwegen.