
Jurisprudentie
AW6945
Datum uitspraak2006-02-13
Datum gepubliceerd2006-05-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 04/5340 BESLU
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-05-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 04/5340 BESLU
Statusgepubliceerd
Indicatie
Eiser heeft verweerder verzocht in het declaratiegeschil tussen eiser en de notaris te bepalen dat een bedrag groot
€ 558,62 van de declaratie van 6 december 2002 (hierna: de declaratie) moet worden verwijderd en terugbetaald.
Uitspraak
Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, meervoudige kamer
Reg. nr. AWB 04/5340 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de voorzitter van het bestuur van de ring ’s-Gravenhage van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB), verweerder.
Derde-partij: mr. [derde], notaris te [plaats].
Ontstaan en loop van het geding
Bij brief van 9 maart 2004 heeft eiser verweerder verzocht in het declaratiegeschil tussen eiser en de notaris te bepalen dat een bedrag groot
€ 558,62 van de declaratie van 6 december 2002 (hierna: de declaratie) moet worden verwijderd en terugbetaald. Bij besluit van 5 augustus 2004 heeft verweerder bepaald dat de declaratie niet aangepast hoeft te worden.
Bij besluit van 6 november 2004 heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 12 december 2004, ingekomen bij de rechtbank op 15 december 2004, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd tevens een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 19 januari 2006 ter zitting behandeld.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger].
Verweerder, in de persoon van mr. J.H.M. Grijmans, is verschenen.
De derde-partij (hierna: de notaris) is in persoon verschenen.
Motivering
Artikel 55, tweede lid, van de Wet op het notarisambt (Wna) bepaalt dat, indien over de rekening van honorarium van de notaris en overige kosten geschil ontstaat, de meest gerede partij aan de voorzitter van het bestuur van de ring, in het arrondissement waar de notaris gevestigd is, een beslissing kan vragen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van verweerders bevoegdheid ambtshalve het volgende.
Blijkens hetgeen ter zitting is besproken heeft de plaatsvervangend ringvoorzitter, (hierna:) mr. Grijmans, zijn bevoegdheid het primaire besluit te nemen gebaseerd op een mandaatbesluit van de voorzitter van het bestuur van de ring van 18 november 2003. De bevoegdheid de beslissing op bezwaar te nemen heeft hij gebaseerd op een tweede, daartoe strekkend mandaatbesluit van diezelfde datum (hierna: het tweede mandaatbesluit).
De rechtbank overweegt dat de verlening van het mandaat tot het beslissen op het bezwaarschrift in strijd is met artikel 10:3, derde lid, van de Awb, nu mr. Grijmans reeds het primaire besluit in mandaat genomen had. Het tweede mandaatbesluit kan dan ook niet de grondslag vormen voor mr. Grijmans’ bevoegdheid het bestreden besluit te nemen.
Artikel 85 van de Wna bepaalt dat de ringvergadering een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter uit de leden van het bestuur van de ring benoemt. De functie van plaatsvervangend voorzitter van het bestuur van een ring van de KNB vindt dan ook zijn basis in de wet.
In de memorie van toelichting bij de Reparatiewet Wet op het Notarisambt staat opgenomen: “De benoeming van een plaatsvervangend voorzitter is nodig in verband met de declaratiegeschillenprocedure van artikel 55, tweede lid” (Kamerstukken II, 2003-2004, 29212, nr. 3, p. 10.) In bedoelde memorie van toelichting (p. 8, onder X.) staat eveneens vermeld “Als die voorzitter verhinderd is, zal uiteraard de plaatsvervangend voorzitter in zijn plaats kunnen treden.”
Uit het voorgaande en ook uit de aard van de functie van plaatsvervanger volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de plaatsvervangend voorzitter bij het nemen van een beslissing in een declaratiegeschillenprocedure in de plaats van de voorzitter treedt. Hij handelt in dat geval dan ook niet namens de voorzitter, maar in de hoedanigheid van voorzitter. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 januari 2001, gepubliceerd in AB 2001/71. De opvatting dat daarvoor mandaatverlening noodzakelijk is, berust op een onjuiste wetsuitleg.
Aangezien mr. Grijmans benoemd is tot plaatsvervangend ringvoorzitter, is hij op grond van zijn plaatsvervangerschap bevoegd in de hoedanigheid van voorzitter en daarmee als bevoegd bestuursorgaan de beide besluiten te nemen. Het bestreden besluit is dan ook bevoegd genomen.
Beoordeeld moet worden of verweerder terecht zijn standpunt heeft gehandhaafd dat de declaratie van de notaris van 6 december 2002 niet anders vastgesteld hoefde te worden.
Bij brief van 14 november 2003 bevestigde de notaris de gegeven opdracht om de levering van de woning aan de [adres] te verzorgen (hierna: de opdracht). In die brief staat vermeld:
“Op 4 november 2003 heb ik een door uw vader en koper ondertekende koopovereenkomst ontvangen […] Deze overeenkomst houdt een opdracht aan ons notariskantoor in om de levering van de eigendom, inclusief alle bijkomende werkzaamheden, te verzorgen.[…]
Mocht tijdens de behandeling van het dossier blijken dat er wel sprake is van bijzondere omstandigheden of er zich juridische complicaties voordoen, kunnen de kosten hoger uitvallen. Vanzelfsprekend zal ik u daarvan op de hoogte stellen. […].”
Niet in geding is dat de verklaring van erfrecht en de bijbehorende verrichtingen, zoals vermeld op de declaratie, noodzakelijk waren voor de levering van de woning en op zich zelf genomen het in rekening brengen van kosten rechtvaardigen. Ook de hoogte van het gedeclareerde bedrag is niet in geding.
Mede gelet op hetgeen ter zitting is besproken, beperkt het geschil omtrent de correcte vaststelling van de declaratie zich thans tot de vraag of de notaris de gewraakte kosten in rekening mocht brengen, hoewel hij eiser van die kosten niet tevoren op de hoogte had gebracht.
Bij het oordeel over die vraag stelt de rechtbank voorop dat de overeenkomst tussen verkoper en de notaris moet worden aangemerkt als overeenkomst van opdracht, als bedoeld in de artikelen 7:400 e.v. van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 7:405 van het BW bepaalt:
1. Indien de overeenkomst door de opdrachtnemer in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf is aangegaan, is de opdrachtgever hem loon verschuldigd.
2. Indien loon is verschuldigd doch de hoogte niet door partijen is bepaald, is de opdrachtgever het op de gebruikelijke wijze berekende loon […] verschuldigd.
Uit de vaststelling dat de verklaring van erfrecht en de bijbehorende verrichtingen noodzakelijk waren voor de levering van de woning volgt dat de notaris met die werkzaamheden niet buiten de gegeven opdracht is gegaan, zodat ook de kosten daarvan op grond van die overeenkomst van opdracht in rekening konden worden gebracht. Een nadere opdracht was daarvoor dan ook niet vereist. De zinsnede “Vanzelfsprekend zal ik u daarvan op de hoogte stellen” houdt naar het oordeel van de rechtbank geen aanvullende bepaling op de overeenkomst in die tot het maken van nadere afspraken verplicht, maar moet geduid worden als een uitwerking van de informatieplicht die een opdrachtnemer op grond van artikel 7:403, eerste lid, van het BW heeft.
Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder de brief van de notaris van 23 augustus 2004 en eisers brief 9 september 2004 niet bij zijn oordeel heeft betrokken, terwijl daaruit had kunnen worden geconcludeerd dat de notaris begin november al wist dat een verklaring van erfrecht nodig was. Verweerder heeft ter zitting medegedeeld die brieven inderdaad niet bij zijn oordeel betrokken te hebben en dat zijn beslissing niet anders zou zijn geweest als hij dat wel had gedaan.
Verweerder dient in beginsel alle stukken in zijn heroverweging te betrekken die hem ter beschikking staan op het moment van het nemen van de beslissing op bezwaar, zo ook de bedoelde brieven. Als deze brieven in de besluitvorming betrokken waren, dan had dit niet tot een andere uitkomst geleid. Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt immers dat voor de beoordeling van deze zaak niet van belang is wanneer de notaris wist dat een verklaring van erfrecht nodig was. De beroepsgrond leidt dan ook niet tot het oordeel dat het bestreden besluit geen stand kan houden.
Over eisers beroepsgrond dat verweerder zijn klacht tegen de inhouding van de declaratie van de verkoopopbrengst ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard overweegt de rechtbank als volgt.
De in artikel 55, tweede lid, van de Wna bedoelde beslissing ziet, mede gelet op het eerste lid van dat artikel, op een geschil over de hoogte van de door de notaris opgestelde rekening. Voor het oordeel dat die beslissing ook dient te zien op de wijze van incasseren van die rekening biedt de bepaling geen steun. De bepaling is in de parlementaire geschiedenis geplaatst in het kader van de hoogte van de notariële tarieven (Kamerstukken II, 1993-1994, 23706, nr. 3, p. 43 e.v.), zodat ook daarin geen steun voor een andersluidend oordeel kan worden gevonden. De beroepsgrond slaagt niet.
Ook overigens zijn de rechtbank uit hetgeen is aangevoerd geen feiten of omstandigheden gebleken, op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat het bestreden besluit geen stand kan houden.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mrs. G.H.M. Smelt, M.D.J. van Reenen-Stroebel en C.C. Dedel-van Walbeek, en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.G. Coopmans-Veraa.
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,
Verzonden op: