Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW7148

Datum uitspraak2006-05-02
Datum gepubliceerd2006-05-02
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.440012-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Niet aannemelijkheid noodweerberoep


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Meervoudige strafkamer te Zwolle Parketnummers: 07/440012-06 07/540930-05 (ad informandum feit) Uitspraak: 2 mei 2006 S T R A F V O N N I S in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum- en plaats], wonende te [woonplaats], thans in voorarrest verblijvende [verblijfplaats] Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2006. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.R. Maarsingh, advocaat te Deventer. De officier van justitie, mr. S.T.C. van der Werf, heeft ter terechtzitting gevorderd: - vrijspraak van de verdachte voor het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde en voor het onder 3 ten laste gelegde; - de veroordeling van verdachte voor het onder 1 primair, 2 meer subsidair en 4 ten laste gelegde, rekening houdende met het ad informandum gevoegde feit, tot gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar, met aftrek van voorarrest. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) BEWIJS De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 1 in het bijzonder het navolgende. De rechtbank komt niet tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde, aangezien op grond van de zich in het strafdossier bevindende bewijsmiddelen en op grond van hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg. Door de verdediging is ten aanzien van feit 1 voorts als verweer gevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer], aangezien het handelen van verdachte gerechtvaardigd zou zijn door de ogenblikkelijke aanranding van zijn lijf. De verdediging heeft voorts gesteld dat verdachte door zijn handelen evenmin de aanmerkelijke kans heeft aanvaard [slachtoffer] van het leven te beroven, omdat hij enkel en alleen heeft geschoten op de schutter [naam]. Wat betreft de verhouding tussen het verondersteld in noodweer handelen van verdachte door gericht te schieten op aangever [v[naam] en het -aldus de verdediging- om die reden ontbreken van opzet om [v[naam]’s medepassagier [slachtoffer] mogelijk dodelijk te treffen, is de rechtbank van oordeel dat de raadsman miskent dat het ten laste gelegde een gevolgsdelict betreft en dat voorts naar geldend recht materieel strafrechtelijk bezien een in noodweer gestelde gedraging geen afbreuk doet aan het opzet waarmee de verdedigingshandeling is verricht. Voor zover de raadsman met zijn verweer beoogt te stellen dat verdachte niet de bedoeling heeft gehad een ander te raken dan voornoemde [v[naam], merkt de rechtbank op dat noch het ten laste gelegde feit noch de strafbaarstelling waarop het is gebaseerd oogmerk als delictsbestanddeel heeft. Wat betreft het ontbreken van voorwaardelijk opzet is de rechtbank anders dan de verdediging- van oordeel dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op de dood van [slachtoffer]. Immers, de verdachte heeft zelf verklaard te hebben gezien dat die [slachtoffer] in de auto van [v[naam] naast hem op de passagiersstoel zat, toen die auto de verdachte op korte afstand was genaderd. Door vervolgens meerdere malen met een vuurwapen te schieten op de auto van [v[naam] heeft de verdachte willens en wetens het risico genomen dat (ook) [slachtoffer] door een of meerdere kogels uit zijn vuurwapen zou worden geraakt. Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer]. De verdachte dient van het onder 1 primair, 2 primair en 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. Met betrekking tot de bewijsbeslissing van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten merkt de rechtbank op dat zij van oordeel is dat door de inmiddels jarenlang slepende familievete in de Schill-gelederen de door direct betrokkenen afgelegde verklaringen bij gemis van de aanwezigheid van ondersteunende verklaringen van - onafhankelijke, dat wil zeggen niet direct of indirect bij de vete betrokken - derden als onvoldoende betrouwbaar moeten worden gekwalificeerd om als zelfstandig bewijs te kunnen dienen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat: 1. hij op 22 januari 2006 te Deventer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffers] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen meerdere kogels in de richting van de lichamen van die [slachtoffers] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij op 22 januari 2006 in de gemeente Deventer [naam] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een vuurwapen meerdere kogels in de richting van die [naam] afgevuurd en daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd: "Kom jij ook maar". Van het onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Feit 1: Poging tot doodslag, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 2: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Door de verdediging is ten aanzien van feit 1 een beroep gedaan op noodweer. De verdediging heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat er sprake was van een noodweersituatie en dat de verdachte, daartoe geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, het feit zou hebben begaan. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer. Het relaas van verdachte dat hij als eerste is beschoten door aangever [v[naam] acht de rechtbank niet aannemelijk. Noch de inhoud van de stukken van het strafdossier noch hetgeen gedurende de behandeling ter terechtzitting naar voren is gekomen biedt in voldoende mate steun voor de aannemelijkheid van verdachte’s stelling slachtoffer te zijn geweest van een aanslag op zijn leven. Aan dit oordeel van de rechtbank doet niet af dat de dochter van verdachte op 12 april 2006 bij de rechter-commissaris een verklaring heeft afgelegd met als strekking dat zij met eigen ogen heeft gezien dat haar vader door haar neef [v[naam] beschoten is. De rechtbank slaat geen acht op haar verklaring omdat de rechtbank deze verklaring als hoogst twijfelachtig terzijde stelt, gezien de inhoud van verklaringen afgelegd door andere getuigen. Als overweging ten overvloede merkt de rechtbank op dat voor zover er al gesproken zou kunnen worden van één of andere vorm van een verdedigingswaardige aanval de verdachte -door een vuurwapen te trekken en gericht te schieten op aangever [v[naam]- in ieder geval de grenzen van een noodzakelijke verdediging ruimschoots heeft overschreden. Verdachte had zich -nadat het directe gevaar voor hem geweken was vanaf het moment dat [v[naam] met het door hem bestuurde voertuig achteruit reed- naar het oordeel van de rechtbank in zo’n geval dienen te bedenken en af te zien van het gebruik van tegengeweld. Eveneens als overweging ten overvloede merkt de rechtbank op dat onder de omstandigheden zoals die zijn geschilderd door verdachte naar geldend recht geen mogelijk beroep op noodweerexces aan de orde zou zijn. Het bestaan van een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte is niet gesteld en is de rechtbank evenmin op een andere wijze aannemelijk geworden, nu het verdachte zelf is die ter terechtzitting heeft verklaard voorafgaande aan en tijdens het schietincident rustig te zijn geweest. Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. Daarbij heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat de verdachte zich, naast de onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair bewezenverklaarde feiten, ook schuldig heeft gemaakt aan verboden wapenbezit (van een mes) op 11 augustus 2005 te Deventer, zoals valt af te leiden uit het ter kennisneming van de rechtbank bij de stukken gevoegde dossier met parketnummer 07/540930-05 en zoals ook door de verdachte tegenover de politie is erkend en door de verdachte ter terechtzitting is bevestigd. De rechtbank vindt in dit geval een langdurige, geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. De rechtbank rekent het de verdachte in de eerste plaats ernstig aan dat hij met het plegen van het onder 1 bewezen verklaarde feit de levens van twee personen, nota bene familieleden, op het spel heeft gezet, door vanaf betrekkelijk korte afstand met een vuurwapen meermalen gericht op de auto te schieten, waarin zij zich op dat moment bevonden. Daarnaast heeft rechtbank bij het bepalen van de strafmaat laten meewegen dat de verdachte vrijwel onmiddellijk na het plegen van voornoemd feit tevens een ander familielid heeft bedreigd met de dood door - terwijl dit familielid zich schuil hield achter een uit betonplaten opgerichte schutting - meerdere kogels in diens richting heeft afgevuurd. Een en ander klemt temeer nu de verdachte deze feiten op klaarlichte dag heeft begaan in een woonwijk, waardoor diverse buurtbewoners ongewild getuige zijn geweest van zijn gewelddadig optreden. Dergelijke feiten veroorzaken grote maatschappelijke onrust en leiden onvermijdelijk tot gevoelens van onveiligheid bij de direkte buurtbewoners in het bijzonder en bij de burgers in het algemeen. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: - een de verdachte betreffend uittreksel d.d. 23 januari 2006 uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het onder 1 primair, 2 primair en 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Aldus gewezen door mr. H.R. Schimmel, voorzitter, mrs. L.T. Wemes en H.J. Buijsman, rechters, in tegenwoordigheid van H. Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 mei 2006. Mrs. Schimmel en Buijsman voornoemd waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.