
Jurisprudentie
AW7171
Datum uitspraak2006-04-21
Datum gepubliceerd2006-05-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4888 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-05-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4888 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Overschrijding beroepstermijn niet verschoonbaar.
Uitspraak
05/4888 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 24 juni 2005, 05/32 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft drs. A. Flierman, werkzaam bij de Algemeen Juridisch en Fiscale Praktijk Flierman te Hardegarijp, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2006. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door drs. Flierman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door G.A. Tellinga.
II. OVERWEGINGEN
Bij beslissing op bezwaar van 30 november 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaarschrift tegen het besluit van 30 juli 2004, waarbij aan appellante is geweigerd een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toe te kennen. Niet in geschil is dat het bestreden besluit door het Uwv op genoemde datum aan de gemachtigde van appellante is toegezonden, zodat de beroepstermijn op 11 januari 2005 afliep.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het namens appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het volgens de gemachtigde op 24 december 2004 naar de rechtbank verzonden beroepschrift niet door de rechtbank is ontvangen en dat de gemachtigde voorts niet aannemelijk heeft kunnen maken dat hij het beroepschrift daadwerkelijk op 24 december 2004 heeft verzonden. Het door de gemachtigde op 12 januari 2005 opnieuw ingediende beroepschrift is op 14 januari 2005 en derhalve buiten de termijn ontvangen. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan deze termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Artikel 6:8 van de Awb bepaalt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Ingevolge artikel 6:9 van de Awb is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De gemachtigde van appellante heeft gesteld dat hij het beroepschrift – dat overigens gedateerd is op 31 december 2004 – op 24 december 2004 ter post heeft bezorgd.
Toen hij vervolgens op 12 januari 2005 telefonisch bij de rechtbank informeerde of het beroepschrift was ontvangen bleek dit niet het geval te zijn en heeft hij het beroepschrift nogmaals verzonden. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen dient het risico van een wijze van verzending waarbij niet kan worden aangetoond of aannemelijk gemaakt dat ook daadwerkelijk tijdige verzending heeft plaatsgevonden voor rekening van de afzender te komen. Hierbij tekent de Raad nog aan dat de gemachtigde van appellante, door eerst na afloop van de beroepstermijn bij de rechtbank de ontvangst van het beroepschrift te verifiëren, een risico heeft genomen dat voor zijn rekening dient te blijven.
Nu de rechtbank eerst na afloop van de beroepstermijn het beroepschrift heeft ontvangen en niet is aangetoond dan wel aannemelijk is gemaakt dat het beroepschrift uiterlijk op 11 januari 2005 ter post is bezorgd is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het beroepschrift te laat is ingediend.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkheid op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is. Hetgeen door de gemachtigde van appellante in hoger beroep is aangevoerd kan niet leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding aan appellante niet tegengeworpen kan worden. In de aangevallen uitspraak zitten weliswaar enkele onnauwkeurigheden in de vermelde data, doch deze verschrijvingen, evenals de door de gemachtigde aangewezen misslag in de schriftelijke weergave van het verhandelde ter zitting, geven geen aanleiding het beroep van appellante ontvankelijk te verklaren.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.F. van Moorst als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 april 2006.
(get.) H.J. Simon.
(get.) M.F. van Moorst.