
Jurisprudentie
AW7272
Datum uitspraak2006-05-04
Datum gepubliceerd2006-05-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200766904
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-05-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200766904
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vrijspraak van valsheid in geschrift met betrekking tot niet-reinigbaarheidsverklaringen
Uitspraak
Rolnummer: 22-007669-04
Parketnummer(s): 10-166026-01
Datum uitspraak: 4 mei 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 2 december 2004 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte rechtspersoon]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 20 januari 2006 en 21 april 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep op vordering van respectievelijk de officier van justitie en de advocaat-generaal gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vorderingen wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Geldigheid van de inleidende dagvaarding
In hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte bepleit dat de inleidende dagvaarding nietig moet worden verklaard, omdat de tenlastelegging - kort gezegd - voor meerdere uitleg vatbaar is, een en ander op de gronden als in zijn pleitnota in hoger beroep en zijn pleitnota in eerste aanleg aangegeven.
Het hof verwerpt dit verweer.
Hoewel de tenlastelegging ongelukkig is geformuleerd, is het hof niet gebleken dat de (vertegenwoordiger(s) van de) verdachte rechtspersoon op enig moment in de strafprocedure niet heeft(hebben) begrepen waaruit de beschuldiging tegen de verdachte rechtspersoon bestond en waartegen zij zich moest(en) verdedigen.
Naar het oordeel van het hof voldoet de tenlastelegging derhalve aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
Van de zijde van de verdachte is een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging wegens overschrijding van een redelijke termijn, in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, op grond dat sedert de tenlastegelegde feiten een ruime periode is verstreken.
Ook naar het oordeel van het hof is het tijdsverloop zodanig, dat niet meer gezegd kan worden dat de behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bovenbedoeld.
Zulks dient evenwel niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging te leiden omdat, in aanmerking genomen de ernst van het tenlastegelegde en de mate van overschrijding van die termijn in het onderhavige geval, het belang dat de gemeenschap nog behoudt bij normhandhaving door berechting dient te prevaleren boven het belang dat de verdachte heeft bij verval van het recht tot strafvervolging. Het hof acht het openbaar ministerie dan ook ontvankelijk in de vervolging, maar zal, indien aan alle overige voorwaarden voor bestraffing is voldaan, de overschrijding van bedoelde termijn verdisconteren in de strafmaat.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het betalen van een geldboete van EUR 10.000,-.
Naar het oordeel van het hof is echter niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof heeft daartoe het volgende overwogen.
Aan de verdachte rechtspersoon werden in het kader van de Wet belastingen op milieugrondslag zogeheten formulieren 1e melding met betrekking tot "partijen" aangeboden. De aanbieders van die partijen specificeerden de samenstelling van die partijen. Personeelsleden van de verdachte waren ermee belast om vervolgens, als een partij aan bepaalde criteria voldeed, een "niet-reinigbaarheidsverklaring" op te stellen.
In die verklaring wordt telkens verwezen naar een bijbehorende bijlage, waarin de samenstelling staat vermeld van de partij, waarop de niet-reinigbaarheidsverklaring betrekking heeft. De bijlagen zijn door de betreffende personeelsleden van de verdachte opgesteld op basis van de door de aanbieders aangeleverde gegevens.
Deze verklaringen (met bijbehorende bijlage(n)) worden door het openbaar ministerie als vals bestempeld.
Voor zover met de tenlastelegging wordt beoogd te stellen dat in strijd met de waarheid zou zijn verklaard dat de betreffende partij niet-reinigbaar is, is het hof van oordeel dat het dossier daarvoor geen bewijs bevat.
Voor zover de valsheid de in de bijlage opgenomen gegevens zou betreffen heeft het volgende te gelden. Blijkens de tenlastelegging zou de valsheid gelegen kunnen zijn in de vermelding van de code of de benaming van de grondsoort of in het percentage puingehalte of overig afval.
Namens de verdachte en door de getuige [naam] is ter terechtzitting in hoger beroep van 21 april 2006 verklaard dat de gegevens op deze bijlage werden overgenomen van de opgave bij het formulier eerste melding. Voor zover deze gegevens naar de mening van het betrokken personeelslid niet juist waren werd hetzij de verklaring niet afgegeven, hetzij werden de gegevens na overleg met de melder aangepast, hetzij, waar het kennelijke verschrijvingen betrof, aangepast zonder overleg met de melder. Ter zake van geen van de in de tenlastelegging opgenomen niet-reinigbaarheidsverklaringen bevat het dossier overtuigend bewijs dat de bij die niet-reinigbaarheidsverklaring behorende bijlage door een personeelslid valselijk (opzettelijk in strijd met de waarheid) is ingevuld.
Voor zover wordt beoogd de verdachte te verwijten dat de partijen ten onrechte als (een) grond(soort) zijn aangemerkt, omdat zij niet van een geval van bodemsanering afkomstig zijn, merkt het hof het volgende op.
Blijkens de toelichting van mei 1995 bij het formulier eerste melding, waarop de categorisering is gebaseerd, kon de grondsoort worden aangegeven met een categorie, die hetzij bepaald werd door de samenstelling van het materiaal, hetzij door de herkomst (doch slechts in die gevallen waarin de partij voor minder dan 50% uit grond bestaat). Het stond derhalve op dat moment niet vast welk criterium de doorslag diende te geven. Bij de onderhavige bijlagen bij de niet-reinigbaarheidsverklaringen is de aanduiding gebaseerd op de samenstelling. Zoals hierboven al is overwogen, is niet bewezen dat dat onjuist is gedaan, laat staan valselijk.
Nu in de betreffende periode bovendien in de betreffende regelgeving een definitie van het begrip grond ontbrak op grond waarvan aan de verdachte duidelijk moest zijn dat, alvorens de samenstelling werd bepaald, eerst de herkomst uit bodemsanering moest vaststaan (de definitie uit het Bouwstoffenbesluit is bij gebreke van een daartoe strekkende wettelijke bepaling niet van toepassing bij het Besluit stortverbod afvalstoffen of de Wet belasting op milieugrondslag), kan het aanduiden van de partij met een bepaalde grondsoortcode of -naam niet als vals (opzettelijk in strijd met de waarheid) worden gekenmerkt.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart de inleidende dagvaarding geldig.
Verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. A.V. van den Berg,
mr. J.A. van Kempen en dr. G.J. Fleers, in bijzijn van de griffier mr. B.P.L. de Vries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 mei 2006.