
Jurisprudentie
AW7289
Datum uitspraak2006-04-21
Datum gepubliceerd2006-05-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/4311 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-05-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/4311 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting. Vastgestelde belastbaarheid.
Uitspraak
03/4311 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam 18 juli 2003, 02/1179 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het Uwv tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. J.M.H. Lebouille, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2006. Voor appellant is verschenen mr. E. Schermerhorn, advocaat te Amsterdam, terwijl het Uwv zich heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.A.G. Rasterhof.
II. OVERWEGINGEN
Aan de aangevallen uitspraak, waarin appellant is aangeduid als eiser en het Uwv als verweerder ontleent de Raad de volgende feiten en omstandigheden:
" Eiser was laatstelijk tot 24 augustus 1984 werkzaam als productiemedewerker bij Van Leer Nederland B.V. te Amstelveen. Op 12 september 1984 heeft hij zich vanuit Portugal ziek gemeld. In verband hiermee heeft verweerder eiser bij besluit van 14 april 2000 met ingang van 11 september 1985 een arbeidsongeschiktheids-uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidverzekering (WAO) en de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Het beroep richt zich tegen het bestreden besluit van 6 maart 2001 waarbij verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond heeft verklaard en het primaire besluit heeft gehandhaafd. Verweerder heeft zijn besluit gegrond op de overweging dat eiser met de bij hem vastgestelde beperkingen in staat moet worden geacht passende arbeid te verrichten.
In beroep heeft eiser aangevoerd dat het aan verweerder te wijten is dat de mate van arbeidsongeschiktheid eerst vele jaren na het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid is ontstaan, wordt beoordeeld. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder daarmee het recht heeft verloren om voorbij te gaan aan het oordeel van de toenmalige Portugese controlearts dat eiser in de periode van
12 september 1984 tot september 1987 volledig arbeidsongeschikt is geweest."
De rechtbank heeft als volgt geoordeeld:
" Op eisers situatie is het zogenoemde oude arbeidsongeschiktheidscriterium van toepassing, dat – kort samengevat – als volgt luidt. Arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, in de zin van de AAW en de WAO, zoals deze wetten luidden tot
1 januari 1987, is hij, die ten gevolge van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk buiten staat is om met arbeid, die voor zijn krachten en bekwaamheid is berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep hem in billijkheid kan worden opgedragen, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst verricht heeft of op een naburige soortgelijke plaats te verdienen, hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde personen, van dezelfde soort en van soortgelijke opleiding, op zodanige plaats met arbeid gewoonlijk verdienen.
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Niet is gebleken dat het medisch onderzoek op onzorgvuldige wijze zou zijn verricht, waarbij van belang is dat de verzekeringsarts de beperkingen van eiser heeft vastgesteld op grond van dossieronderzoek, waaronder de verklaringen van de Portugese controlearts. Uit deze informatie heeft verweerder geconcludeerd dat de gezondheidssituatie van eiser op en na
11 september 1985 de vaststelling van een belastbaarheidspatroon toestond. Dat deze conclusie onjuist zou zijn, is niet gebleken. De bezwaarverzekeringsarts heeft eveneens dossieronderzoek verricht en op basis daarvan geconcludeerd dat het door de verzekeringsarts opgestelde belastbaarheidspatroon voldoende rekening houdt met eisers beperkingen. Hij heeft geen aanleiding gezien om het belastbaarheidspatroon te wijzigen.
Ten aanzien van het betoog dat onvoldoende waarde is toegekend aan de visie van de Portugese controlearts – inhoudende dat eiser volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht – overweegt de rechtbank dat deze arts hiermee een medische visie heeft willen geven omtrent de geschiktheid van eiser voor zijn eigen werkzaamheden. Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge van artikel 18 van de WAO dient echter onderzoek te worden gedaan naar zowel de medische als de arbeidskundige component van de arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts heeft bij zijn onderzoek de beperkingen vastgesteld aan de hand van de verklaringen van de Portugese controlearts. Dat hij daarbij onvoldoende waarde heeft toegekend aan de verklaringen van de Portugese controlearts, is de rechtbank niet gebleken. Het betoog treft derhalve geen doel.
Gezien het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist te achten. Dit leidt tot de conclusie dat eiser uit medisch oogpunt bezien op en na 11 september 1985 in staat moet worden geacht tot het verrichten van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies.
De rechtbank concludeert voorts dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit eveneens in rechte stand kan houden. Verweerder heeft het juiste arbeidsongeschiktheidscriterium toegepast, voldoende functies met elk voldoende arbeidsplaatsen geduid die het opleidingsniveau van eiser niet overstijgen, en op juiste wijze het mediaanloon van de geduide functies en het maatmanloon van eiser berekend.
Aangezien het vóór 1 januari 1987 gehanteerde zogenoemde Arbeids Complexen Documentatie niet meer ter beschikking stond, zijn bedoelde functies terzake van de onderhavige schatting op goede gronden ontleend aan het huidige zogenoemde Functie Informatie Systeem (FIS). De rechtbank verwijst hiertoe onder andere naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 oktober 1997 (gepubliceerd in RSV 1998/92). Eiser kan in de op basis van het belastbaarheidspatroon geselecteerde functies een loon verdienen dat, afgezet tegen het loon dat hij in zijn eigen werk had kunnen verdienen als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, tot een verlies aan verdiencapaciteit van 25 tot 35% leidt.
Het betoog van eiser dat verweerder op zorgvuldigheidgronden een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering zou moeten toekennen, kan niet slagen. Verweerder is niet gehouden om in gevallen waarbij per einde wachttijd geen uitsluitsel met betrekking tot de aanspraak op uitkering is gegeven, een uitkering toe te kennen naar de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse. Er was geen reden voor verweerder om eiser op deze grond in strijd met de wettelijke bepalingen een volledige WAO-uitkering toe te kennen.
Verweerder heeft dan ook op juiste gronden besloten eiser met ingang van
11 september 1985 in aanmerking te brengen voor een WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Het beroep dient ongegrond te worden verklaard."
In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellant opgemerkt dat de omvang van het geschil is beperkt tot de periode van 11 september 1985 tot 8 september 1987. Als grief wordt aangevoerd dat het Uwv conform het oordeel van de Portugese controle-arts gedurende de in geding zijnde periode de mate van appellants arbeidsongeschiktheid had moeten vaststellen op 80 tot 100%. Verder is appellant van mening dat de rechtbank onvoldoende gewicht heeft toegekend aan het verwijt dat het jaren heeft geduurd alvorens het Uwv tot de schatting is gekomen. Daaraan wordt toegevoegd dat appellant nooit door een (bezwaar)verzekeringsarts is onderzocht en hij nooit een gesprek heeft gehad met een arbeidsdeskundige.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het Uwv appellant in het tijdvak van 11 september 1985 tot 8 september 1987 terecht heeft ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidklasse 25 tot 35%.
De Raad beantwoordt die vraag, evenals de rechtbank, bevestigend en hij stelt zich in hoofdzaak achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak. Naar aanleiding van hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd overweegt de Raad nog als volgt.
De Raad stelt voorop dat het Uwv bij de toetsing van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WAO, anders dan in het kader van de Ziektewet, niet gehouden is om het medisch oordeel van het orgaan van het woonland inzake het bestaan van arbeidsongeschiktheid te volgen. Anders dan appellant stelt, was het Uwv dan ook niet gehouden om het oordeel van de Portugese controle-arts te volgen dat appellant - onder meer - van 11 september 1985 tot 7 september 1987 volledig arbeidsongeschikt was. Het Uwv heeft, naar het oordeel van de Raad, mede op basis van de uit Portugal ontvangen medische gegevens, de belastbaarheid van appellant niet onjuist vastgesteld.
Ten aanzien van appellants grief dat de duur van de besluitvorming moet leiden tot toekenning van een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering, merkt de Raad op, zoals hij reeds meermalen heeft geoordeeld, dat (enkel) de (te) lange duur van de besluitvorming niet kan leiden tot toekenning contra legem van een WAO-uitkering.
Ten aanzien van appellants grief dat hij niet door een (bezwaar)verzekeringsarts is onderzocht merkt de Raad op dat appellant in Portugal, door artsen van het Portugese uitvoeringsorgaan, is onderzocht. Gesteld noch gebleken is dat dit onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest.
Ten aanzien van de grief dat appellant geen gesprek heeft gehad met een arbeidsdeskundige merkt de Raad op dat een aanspraak op zo'n gesprek niet voortvloeit uit de toepasselijke regelegeving, waaronder de beleidsregels van het Uwv. Of zo'n aanspraak kan worden afgeleid uit het zorgvuldigheidsbeginsel hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. In casu heeft het Uwv, naar het oordeel van de Raad, zonder schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, kunnen oordelen dat een persoonlijk gesprek van appellant met de arbeidsdeskundige voor een correcte besluitvorming niet noodzakelijk was. De Raad merkt hierbij nog op dat het ging om een eerste toekenning van uitkering bij einde wachttijd.
De Raad concludeert dat het hoger beroep vergeefs is ingesteld.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.F. van Moorst als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 april 2006.
(get.) H.J. Simon.
(get.) M.F. van Moorst.
RG