Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW7300

Datum uitspraak2006-02-22
Datum gepubliceerd2006-05-03
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200508282/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Amv / adequate opvang / looptijd project Mulemba. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak 200504185/1 van 1 november 2005, brengt de, aanvankelijk per 15 juli 2005, voorziene beëindiging van het project niet mee dat de opvang van de dan reeds in het tehuis geplaatste alleenstaande minderjarigen wordt beëindigd en heeft de minister - zoals hij ook bij het nemen van de besluiten van 28 februari 2005 heeft gedaan - betekenis mogen hechten aan een brief van de minister van Buitenlandse Zaken van 2 december 2004, waarin is medegedeeld dat alleenstaande minderjarigen die door de vereniging Mulemba worden opgevangen, in het tehuis kunnen verblijven en tussentijds niet worden overgeplaatst. Voorts heeft de Afdeling evenzeer eerder overwogen in haar uitspraak 200401880/1 van 9 juni 2004 dat bij het nemen van het besluit niet op voorhand onmogelijk dient te worden geacht dat de minister kan voldoen aan de verplichting die in TBV 2003/64 is opgenomen om voor de vreemdelingen bij feitelijke terugkeer de toegang tot het tehuis of een andere concrete opvangplaats te regelen. Niet gebleken is dat het ten tijde van het nemen van de besluiten van 28 februari 2005 op voorhand voor de minister onmogelijk was de vreemdelingen vóór 15 juli 2005 in het tehuis onder te brengen en zij, eenmaal in het tehuis geplaatst, daar niet konden blijven. De minister heeft zich, gelet op het vorenstaande, onder verwijzing naar TBV 2003/64 en voormelde brief van 2 december 2004 in de besluiten van 28 februari 2005 op het standpunt kunnen stellen dat voor de vreemdelingen adequate opvang in Angola aanwezig is. Gelet hierop, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de minister bij het nemen van de besluiten niet zonder nader onderzoek heeft kunnen concluderen dat sprake is van adequate opvang en de besluiten op dit punt een kenbare en draagkrachtige motivering ontberen.


Uitspraak

RAAD VAN STATE 200508282/1. Datum uitspraak: 22 februari 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, appellant, tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 05/13295, 05/13299 en 05/13355 van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 31 augustus 2005 in de gedingen tussen: A, B en C en appellant. 1. Procesverloop Bij onderscheiden besluiten van 24 juni 2004 heeft appellant (hierna: de minister) aanvragen van A, B en C (hierna: de vreemdelingen) om de geldigheidsduur van aan hen verleende verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd te verlengen afgewezen. Bij onderscheiden besluiten van 28 februari 2005 heeft de minister het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Deze besluiten zijn aangehecht. Bij uitspraak van 31 augustus 2005, verzonden op 1 september 2005, heeft de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem (hierna: de rechtbank), de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de minister met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen nieuwe besluiten neemt. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 27 september 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 5 oktober 2005 hebben de vreemdelingen een reactie ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 3.56, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 is voor toepassing van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, vereist dat naar het oordeel van de minister voor de alleenstaande minderjarige vreemdeling, naar plaatselijke maatstaven gemeten, adequate opvang in het land van herkomst, of in een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan, ontbreekt. In het Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire 2003/64 (hierna: het TBV 2003/64), is, voor zover thans van belang, vermeld dat het opvanghuis Mulemba (hierna: het tehuis) een gunstige uitzondering is op de naar lokale maatstaven gemeten slechte kwaliteit van andere opvanghuizen in Angola. In het kader van het project 'Return and reintegration of Angolan asylum seekers from the Netherlands' (hierna: het project) wordt via de Internationale Organisatie voor Migratie (hierna: de IOM) in het tehuis aan terugkerende alleenstaande minderjarige Angolezen tijdelijk opvang geboden met als doel hen zo snel mogelijk in de Angolese samenleving te integreren en definitieve opvang voor hen buiten het tehuis te regelen. Mede gelet daarop, wordt verwacht dat de doorstroming in het tehuis groot genoeg zal zijn om steeds aan terugkerende Angolese alleenstaande minderjarigen opvang te kunnen bieden. Op grond van het vorenstaande wordt in het TBV 2003/64 geconcludeerd dat in Angola voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen adequate opvang voorhanden is. Voorts is daarin vermeld dat bij de feitelijke terugkeer de toegang tot het tehuis of een andere concrete opvangplaats moet zijn geregeld. 2.2. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, overwogen dat, nu de minister thans geen uitsluitsel kan geven over de vraag of het project na 15 juli 2005 zal worden verlengd, er niet van kan worden uitgegaan dat verlenging van het project ook daadwerkelijk zal plaatsvinden. Op basis van de thans beschikbare informatie dient te worden aangenomen dat voor de vreemdelingen vanaf 15 juli 2005 geen opvang in het tehuis beschikbaar zal zijn, aldus de rechtbank. Zij overweegt dat de minister niet zonder nader onderzoek heeft kunnen concluderen dat sprake is van adequate opvang voor de vreemdelingen en de bij haar bestreden besluiten op dit punt een kenbare en draagkrachtige motivering ontberen. Een verwijzing naar TBV 2003/64 is, gelet op een brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 8 oktober 2004, waarin wordt vermeld dat het project loopt tot 15 juli 2005, onvoldoende, aldus de rechtbank. 2.3. In grief 1 klaagt de minister onder meer dat de rechtbank door aldus te overwegen heeft miskend dat uit de brief van 8 oktober 2004 niet kan worden afgeleid dat per 15 juli 2005 de opvang in het tehuis zou worden beëindigd en het project geen verdere doorgang zou vinden. 2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 november 2005, in zaak no. 200504185/1; ter voorlichting van partijen aangehecht), brengt de, aanvankelijk per 15 juli 2005, voorziene beëindiging van het project niet mee dat de opvang van de dan reeds in het tehuis geplaatste alleenstaande minderjarigen wordt beëindigd en heeft de minister - zoals hij ook bij het nemen van de besluiten van 28 februari 2005 heeft gedaan - betekenis mogen hechten aan een brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 2 december 2004, waarin is medegedeeld dat alleenstaande minderjarigen die door de vereniging Mulemba worden opgevangen, in het tehuis kunnen verblijven en tussentijds niet worden overgeplaatst. Voorts heeft de Afdeling evenzeer eerder overwogen (uitspraak van 9 juni 2004, in zaak no. 200401880/1; ter voorlichting van partijen aangehecht) dat bij het nemen van het besluit niet op voorhand onmogelijk dient te worden geacht dat de minister kan voldoen aan de verplichting die in TBV 2003/64 is opgenomen om voor de vreemdelingen bij feitelijke terugkeer de toegang tot het tehuis of een andere concrete opvangplaats te regelen. Niet gebleken is dat het ten tijde van het nemen van de besluiten van 28 februari 2005 op voorhand voor de minister onmogelijk was de vreemdelingen vóór 15 juli 2005 in het tehuis onder te brengen en zij, eenmaal in het tehuis geplaatst, daar niet konden blijven. De minister heeft zich, gelet op het vorenstaande, onder verwijzing naar TBV 2003/64 en voormelde brief van 2 december 2004 in de besluiten van 28 februari 2005 op het standpunt kunnen stellen dat voor de vreemdelingen adequate opvang in Angola aanwezig is. Gelet hierop, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de minister bij het nemen van de besluiten niet zonder nader onderzoek heeft kunnen concluderen dat sprake is van adequate opvang en de besluiten op dit punt een kenbare en draagkrachtige motivering ontberen. De grief slaagt. Gelet hierop behoeft hetgeen overigens in grief 1 is aangevoerd geen bespreking. 2.4. De grieven 2, 3 en 4 hebben geen zelfstandige betekenis en behoeven derhalve geen bespreking. 2.5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu de in beroep aangevoerde gronden geen aanleiding geven voor een ander oordeel, de beroepen tegen de besluiten van 28 februari 2005 alsnog ongegrond verklaren. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 31 augustus 2005 in de zaken nos. AWB 05/13295, 05/13299 en 05/13355; III. verklaart de bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroepen ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van Staat. w.g. Lubberdink w.g. Beerse Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2006 382-485