
Jurisprudentie
AW7344
Datum uitspraak2006-05-03
Datum gepubliceerd2006-05-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200509125/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-05-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200509125/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 18 december 2003 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden (hierna: het bureau) het verzoek van appellant om een toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), afgewezen.
Uitspraak
200509125/1.
Datum uitspraak: 3 mei 2006.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/1144 van de rechtbank Leeuwarden van 21 september 2005 in het geding tussen:
appellant
en
de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2003 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden (hierna: het bureau) het verzoek van appellant om een toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), afgewezen.
Bij besluit van 20 augustus 2004 heeft de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden (hierna: de raad) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 september 2005, verzonden op 22 september 2005, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op beroep vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 2 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 3 november 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 november 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 17 januari 2006 heeft de raad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2006, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Hamer, medewerker bij de raad, is verschenen. Appellant is met bericht niet ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 14 van de Wrb worden alle in het ressort kantoor houdende advocaten die daartoe een aanvraag hebben ingediend, door de raad ingeschreven indien zij voldoen aan de in artikel 15 bedoelde voorwaarden.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wrb, kunnen de door de raad te stellen voorwaarden betrekking hebben op het minimum en het maximum aantal zaken waarvoor een advocaat jaarlijks zal worden toegevoegd.
Ingevolge bijlage D, artikel 2, van de Inschrijvingsvoorwaarden 2003 van de raad, worden per jaar maximaal 250 toevoegingen op naam van een advocaat afgegeven.
2.2. Bij brief van 14 augustus 2003 heeft de raad aan de advocaat van appellant, mr. R. van Asperen (hierna: Van Asperen) medegedeeld dat de raad vanaf 19 augustus 2003 geen nieuwe aanvragen voor toevoegingen meer in behandeling zou nemen, omdat, gelet op de aanvragen die op dat moment nog in behandeling waren, hij de voor 2003 gestelde limiet van 250 toevoegingen zou overschrijden. Bij besluit van 18 december 2003 heeft het bureau het verzoek van appellant van 21 augustus 2003 om een toevoeging afgewezen, omdat Van Asperen de limiet van 250 toevoegingen had overschreden.
2.3. Het hoger beroep van appellant richt zich tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit van 20 augustus 2004. Appellant voert aan dat de brief van de raad van 14 augustus 2003 onvoldoende duidelijk maakt aan Van Asperen wanneer deze de limiet van 250 toevoegingen zou overschrijden en dat aan Van Asperen nooit een besluit is gestuurd waarin is medegedeeld dat het maximum aantal toevoegingen is bereikt.
2.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 27 juni 2000 in zaak no. 199901561/1 (aangehecht) is de regel van bijlage D, artikel 2, van de Inschrijvingsvoorwaarden 2003 van de raad, inhoudende dat per jaar maximaal 250 toevoegingen op naam van een advocaat worden afgegeven, een algemeen verbindend voorschrift. Het bureau, en in beroep de raad, mogen hiervan niet afwijken.
2.5. De raad heeft in zijn verweerschrift bij de rechtbank gemotiveerd gesteld, met verwijzing naar een overzicht van het aantal op naam van Van Asperen gestelde toevoegingen in 2003, dat Van Asperen op 18 december 2003 de limiet van 250 toevoegingen had bereikt. Deze motivering is door de rechtbank overgenomen. Tegen dit feitelijke oordeel van de rechtbank zijn door appellant in hoger beroep geen gronden aangevoerd. In hoger beroep is dan ook niet in geding dat Van Asperen op 18 december 2003 de limiet van 250 toevoegingen voor 2003 heeft bereikt. Gelet hierop kunnen de door appellant aangevoerde gronden niet leiden tot een gegrondverklaring van het hoger beroep.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Klein
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2006.
176-512.