Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW7345

Datum uitspraak2006-05-03
Datum gepubliceerd2006-05-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200509124/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 9 juni 2004 heeft de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden (hierna: de raad) de aanvraag van appellant voor een toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) afgewezen.


Uitspraak

200509124/1. Datum uitspraak: 3 mei 2006. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. 05/161 van de rechtbank Leeuwarden van 21 september 2005 in het geding tussen: appellant en de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden. 1.    Procesverloop Bij besluit van 9 juni 2004 heeft de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden (hierna: de raad) de aanvraag van appellant voor een toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) afgewezen. Bij besluit van 28 december 2004 heeft de raad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 21 september 2005, verzonden op 22 september 2005, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 2 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 3 november 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 november 2005. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 17 januari 2006 heeft de raad van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2006, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Hamer, medewerker bij de raad, is verschenen. Appellant is met bericht niet ter zitting verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wrb wordt rechtsbijstand niet verleend indien de daartoe strekkende aanvraag kennelijk van elke grond is ontbloot.    Ingevolge artikel 3, aanhef en onder b, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: het Brt), wordt rechtsbijstand als zijnde van elke grond ontbloot niet verleend indien de aanvraag betrekking heeft op een vordering of verweer waarvoor de rechtzoekende geen of een volstrekt ontoereikende grond verschaft. 2.2.    Bij besluit van 18 december 2003 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden (hierna: het bureau) de aanvraag voor een toevoeging van appellant afgewezen, omdat de advocaat van appellant, mr. R. van Asperen (hierna: Van Asperen), het maximum van 250 op zijn naam gestelde toevoegingen had overschreden. Appellant heeft tegen deze beslissing op 16 januari 2004 administratief beroep ingesteld bij de raad. Voor de in deze procedure te verlenen rechtsbijstand heeft appellant op 3 mei 2004 een aanvraag ingediend voor een toevoeging. Deze aanvraag is afgewezen door de raad omdat deze naar het oordeel van de raad betrekking had op een vordering waarvoor de rechtzoekende geen of een volstrekt ontoereikende grond heeft verschaft. 2.3.    Het hoger beroep richt zich tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 28 december 2004. Appellant betoogt dat de toets om te bepalen of een rechtzoekende geen of een volstrekt ontoereikende grond heeft verschaft, zoals bedoeld in artikel 3, aanhef en onder b, van het Brt, een marginale toets dient te zijn. Nu aan Van Asperen nooit een mededeling is gedaan door de raad dat hij het maximum aantal toevoegingen voor 2003 had bereikt, heeft de rechtbank naar de mening van appellant ten onrechte geoordeeld dat de aanvraag voor een toevoeging van rechtsbijstand voor het administratief beroep tegen het besluit van het bureau van 18 december 2003 betrekking had op een vordering waarvoor de rechtzoekende geen of een volstrekt ontoereikende grond heeft verschaft. 2.4.    Dit betoog slaagt. De conclusie dat sprake is van geen of een volstrekt ontoereikende grond kan slechts worden getrokken indien daarover redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan.    De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat de bewoordingen van het besluit van het bureau van 18 december 2003 twijfel laten bestaan over het antwoord op de vraag of Van Asperen daadwerkelijk op 18 december 2003 de limiet van 250 toevoegingen had bereikt. Dit betekent, aldus de rechtbank, dat het besluit van het bureau van 18 december 2003 ondeugdelijk was gemotiveerd en dat het administratief beroep van eiser niet bij voorbaat als kansloos kon worden aangemerkt.     Door de raad is geen hoger beroep ingesteld, waardoor de uitspraak van de rechtbank in zoverre onherroepelijk is geworden. De raad had zich op 28 december 2004 bewust dienen te zijn van de ondeugdelijke motivering van zijn besluit van 18 december 2003. Gelet hierop mocht hij er redelijkerwijs niet van uitgaan dat appellant volstrekt ontoereikende gronden voor zijn administratief beroep heeft verschaft. Uit het enkele feit dat nadien is komen vast te staan dat op 18 december 2003 Van Asperen de limiet van 250 toevoegingen had bereikt, kan niet naderhand de conclusie getrokken worden, zoals de rechtbank doet, dat ten tijde van de indiening van het administratief beroepschrift de door appellant ingediende gronden volstrekt ontoereikend waren. 2.5.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 28 december 2004 in stand zijn gebleven. 2.6.    De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 21 september 2005, 05/161, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 28 december 2004 (040350) in stand zijn gelaten; III.    veroordeelt de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig  euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; IV.    gelast dat de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 103,00 (zegge: honderddrie euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat. w.g. Hirsch Ballin    w.g. Klein Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2006. 176-512.