Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW7378

Datum uitspraak2003-12-19
Datum gepubliceerd2006-05-03
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200307609/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Procesbelang. Nu de ongegrondverklaring door de rechtbank van de beroepsgrond tegen het subsidiaire standpunt van de minister dat het asielrelaas van appellanten als onvoldoende zwaarwegend wordt aangemerkt in hoger beroep niet is bestreden, heeft appellant geen belang bij zijn hoger beroep, dat zich enkel richt tegen de overwegingen van de aangevallen uitspraak die ertoe strekken dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat de minister het relaas niet in redelijkheid ongeloofwaardig heeft kunnen achten.


Uitspraak

RAAD VAN STATE 200307609/1. Datum uitspraak: 19 december 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: A en B, appellanten, tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 16 oktober 2003 in het geding tussen: appellanten en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. 1. Procesverloop Bij besluit van 1 augustus 2002 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) een aanvraag van appellanten om hen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 16 oktober 2003, verzonden op 17 oktober 2003, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 14 november 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 2 december 2003 heeft de minister een reactie ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Nu de ongegrondverklaring door de rechtbank van de beroepsgrond tegen het subsidiaire standpunt van de minister dat het asielrelaas van appellanten als onvoldoende zwaarwegend wordt aangemerkt in hoger beroep niet is bestreden, heeft appellant geen belang bij zijn hoger beroep, dat zich enkel richt tegen de overwegingen van de aangevallen uitspraak die ertoe strekken dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat de minister het relaas niet in redelijkheid ongeloofwaardig heeft kunnen achten. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk. Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V.J. de Graaf, ambtenaar van Staat. w.g. Van Altena w.g. De Graaf Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2003 360.