
Jurisprudentie
AW7380
Datum uitspraak2003-11-12
Datum gepubliceerd2006-05-03
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200306904/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-05-03
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200306904/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Overleggen gronden / artikel 85 Vw 2000.
Appellant betoogt dat hij in strijd met artikel 94, tweede lid, Vw 2000 en anders dan door de rechtbank is overwogen binnen zeven dagen in persoon ter zitting van de rechtbank is verschenen, noch is gehoord. Een andere vreemdeling is volgens hem ter zitting aangevoerd. Ook betoogt hij dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ter zitting zijn personalia weer heeft gewijzigd. Uit de stukken, waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting in eerste aanleg, blijkt niet dat de hierboven vermelde stellingen namens appellant bij de rechtbank naar voren zijn gebracht. Dat dat voor het eerst in hoger beroep gebeurt, verdraagt zich niet met artikel 85 Vw 2000. Uit deze bepaling volgt dat de grieven in hoger beroep moeten blijven binnen de beoordeling van het bij haar bestreden besluit door de rechtbank, dan wel de beoordeling die zij, gelet op de daartegen bij haar aangevoerde gronden en de door haar te verrichten ambtshalve toetsing, behoorde uit te voeren. Nu hetgeen is aangevoerd daaraan niet voldoet, is geen sprake van grieven, als in deze bepaling bedoeld. Daarom is niet voldaan aan het eerste lid van artikel 85 Vw 2000.
Uitspraak
RAAD VAN STATE
200306904/1.
Datum uitspraak: 12 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
A, alias A,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 15 oktober 2003 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 oktober 2003 is appellant in vreemdelingenbewaring gesteld. De maatregel is op 3 oktober 2003, na categoriewijziging, voortgezet. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 15 oktober 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard en het door hem gedane verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 17 oktober 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 27 oktober 2003 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Appellant betoogt dat hij in strijd met artikel 94, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) en anders dan door de rechtbank is overwogen binnen zeven dagen in persoon ter zitting van de rechtbank is verschenen, noch is gehoord. Een andere vreemdeling is volgens hem ter zitting aangevoerd. Ook betoogt hij dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ter zitting zijn personalia weer heeft gewijzigd.
2.1.1. Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 bevat het hoger-beroepschrift in aanvulling op de in artikel 6:5, onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gestelde eisen, één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter.
Ingevolge het tweede lid omschrijft een grief het onderdeel van de uitspraak, waarmee de indiener zich niet kan verenigen, alsmede de gronden, waarop de indiener zich daarmee niet kan verenigen.
Ingevolge het derde lid wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, indien niet is voldaan aan het eerste of tweede lid, aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het hoger beroep. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
2.1.2. In het dossier bevindt zich een brief van 2 oktober 2003 van de advocaat die het hoger beroep heeft ingesteld en bij de behandeling ter zitting van de zaak aanwezig was. Uit de brief blijkt dat deze de vreemdeling op 1 oktober 2003 bezocht heeft.
2.1.3. Uit de stukken, waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting in eerste aanleg, blijkt niet dat de hierboven onder 2.1 vermelde stellingen namens appellant bij de rechtbank naar voren zijn gebracht. Dat dat voor het eerst in hoger beroep gebeurt, verdraagt zich niet met het bepaalde in voormeld artikel 85 van de Vw 2000. Uit deze bepaling volgt dat de grieven in hoger beroep moeten blijven binnen de beoordeling van het bij haar bestreden besluit door de rechtbank, dan wel de beoordeling die zij, gelet op de daartegen bij haar aangevoerde gronden en de door haar te verrichten ambtshalve toetsing, behoorde uit te voeren. Nu hetgeen is aangevoerd daaraan niet voldoet, is geen sprake van grieven, als in deze bepaling bedoeld. Daarom is niet voldaan aan het bepaalde in het eerste lid van het artikel.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.P. van Os-Ravesloot, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Os-Ravesloot
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2003
248-433.