
Jurisprudentie
AW7727
Datum uitspraak2006-04-18
Datum gepubliceerd2006-05-04
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5475 NABW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-05-04
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5475 NABW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verzet ongegrond.
Uitspraak
05/5475 NABW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2005, 03/5502 en 03/5534 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: het College)
Datum uitspraak: 18 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 22 november 2005 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 22 november 2005 heeft mr. R.A. Rhodes, advocaat te Amsterdam, namens appellante verzet gedaan.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 6 maart 2006, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 22 november 2005 berust hierop, dat appellante het in hoger beroep verschuldigde griffierecht van € 103,-- niet binnen de bij de aangetekend verzonden brief van de griffier van de Raad van 30 september 2005 gestelde termijn van vier weken heeft voldaan, en dat op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
In hetgeen mr. Rhodes namens appellante in verzet naar voren heeft gebracht ziet de Raad geen grond om tot een ander oordeel te komen. Artikel 22, eerste lid, tweede volzin, van de Beroepswet is in dit geval niet van toepassing. Er is immers geen sprake van een gezamenlijk (hoger-)beroepschrift van appellante en van O.L. Manuel, maar van twee afzonderlijke (hoger-)beroepschriften. Zowel appellante als Manuel is derhalve griffierecht verschuldigd.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
De Raad merkt overigens nog op dat niet valt in te zien waarom mr. Rhodes zijn standpunt omtrent de toepasselijkheid van artikel 22, eerste lid, tweede volzin, van de Beroepswet niet vóór het einde van de betalingstermijn aan de Raad kenbaar heeft gemaakt. In dat geval had het griffierecht immers - alsnog - tijdig kunnen worden voldaan.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T. Hemelrijk-van den Oudenalder als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 april 2006.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) T. Hemelrijk-van den Oudenalder.