Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW9815

Datum uitspraak2006-02-13
Datum gepubliceerd2006-05-08
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers241498
Statusgepubliceerd


Indicatie

gerechtelijke vaststelling vaderschap van een in Duitsland erkend kind / erkenning voldoende aanknoping met de rechtssfeer van Duitsland / afwijzing verzoek


Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE Sector Familie- en Jeugdrecht Enkelvoudige Kamer Gerechtelijke vaststelling vaderschap rekestnummer : FA RK 05-2305 zaaknummer : 241498 datum beschikking : 13 februari 2006 BESCHIKKING op het op het op 1 april 2005 bij de rechtbank Amsterdam ingekomen verzoekschrift van: [voornamen] [achternaam], hierna te noemen: de vrouw, wonende te [woonplaats], Duitsland, procureur mr. F. Arslan. Als belanghebbenden worden aangemerkt: 1. 1. [voornaam] [achternaam], hierna te noemen: de man, wonende te Amsterdam, procureur: mr. --, 2. [voornaam] [achternaam], hierna te noemen: het kind, geboren op 20 juli 2002 te [geboorteplaats], Duitsland, in rechte vertegenwoordigd door mr. I.J. Pieters, advocaat, kantoorhoudende te Leiden, zijnde de gekozen woonplaats, in de hoedanigheid van bijzonder curator over het kind. FEITEN Op 2 april 2003 is de echtscheiding uitgesproken tussen de man en zijn voormalige echtgenote [voornaam] [achternaam], welke uitspraak op 17 april 2003 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De man en de vrouw zijn op 11 februari 2004 te [woonplaats], Duitsland, met elkaar gehuwd. De man heeft het kind in [geboorteplaats], Duitsland, op 15 augustus 2002 erkend. Het kind komt niet voor in het gezagsregister van de sector kanton van de rechtbank Amsterdam. De vrouw heeft de Kazachstaanse nationaliteit, de man heeft zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit, de minderjarige heeft - in ieder geval - de Kazachstaanse nationaliteit. PROCEDURE Bij beschikking d.d. 20 april 2005 heeft de rechtbank Amsterdam zich onbevoegd verklaard van het verzoek kennis te nemen en de zaak verwezen naar deze rechtbank. Bij en na indiening van het verzoekschrift zijn stukken overgelegd waaruit de hiervoor weergegeven feiten blijken. Bij beschikking d.d. 20 juni 2005 van deze rechtbank en kamer is mr. I.J. Pieters voornoemd benoemd tot bijzonder curator over het kind. Op 19 december 2005 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw met mr. Arslan, de man, de heer A.M. de Jonge als tolk, alsmede mr. Pieters ten behoeve van het kind. VERZOEK EN VERWEER Het verzoek strekt tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man over het kind. De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag - naar de rechtbank begrijpt - dat de man de verwekker van het kind is. Zij heeft sedert 1999 een affectieve en duurzame relatie met de man. In verband met haar studie woont de vrouw in Duitsland, terwijl de man in Nederland woont. Uit de relatie tussen haar en de man is het kind geboren, aldus de vrouw. De man heeft het kind op 15 augustus 2002 erkend naar Duits recht. Vervolgens heeft de man het afschrift van de akte van erkenning ter registratie aangeboden bij de gemeente in Amsterdam, doch de ambtenaar van de burgerlijke stand heeft geweigerd de erkenning om te laten zetten naar Nederlands recht. Aangezien de man nog gehuwd was met zijn voormalige echtgenote, zou de erkenning in Nederland immers niet mogelijk zijn. Thans is de echtscheiding tussen de man en zijn voormalige echtgenote echter uitgesproken. Nu de vrouw er zeker van wil zijn dat de minderjarige de Nederlandse nationaliteit verkrijgt, heeft zij het verzoek tot gerechtelijke vaststelling vaderschap ingediend. Vooralsnog kan niet worden aangetoond dat het kind over de Nederlandse nationaliteit beschikt, daar de Duitse erkenning niet is ingeschreven in de Nederlandse registers. De bijzonder curator betoogt dat het verzoek tot gerechtelijke vaststelling vaderschap volgens Duits recht ingevolge het bepaalde in § 1600d onder 1 van het Bürgerliches Gesetzbuch dient te worden afgewezen, aangezien het vaderschap naar Duits recht al vast staat. Indien blijkt dat de man daadwerkelijk de vader is van het kind, dan brengen de bepalingen van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind echter met zich dat zij ook in Nederland aanspraak kan maken op het vestigen van familierechtelijke betrekkingen, zulks op grond van het belang van het kind. De bijzonder curator verzoekt derhalve een DNA-onderzoek te gelasten, teneinde de vraag te beantwoorden of de man de biologische vader is van het kind en bij bevestiging daarvan, zonodig onder aanvulling van gronden, het verzoek van de vrouw toe te wijzen. De man heeft door middel van de door hem op 9 oktober 2005 ondertekende verklaring verklaard akkoord te gaan met toewijzing van het verzoek, althans geen verweer te willen voeren. BEOORDELING De rechtbank is van oordeel dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, aangezien het verzoek voldoende aanknoping heeft met de Nederlandse rechtssfeer. Immers, het verzoek is gericht op het naar Nederlands recht vestigen van familierechtelijke betrekkingen met een man die de Nederlandse nationaliteit heeft en in Nederland woont. Nu het kind haar gewone verblijfplaats in Duitsland heeft, is ingevolge het bepaalde in artikel 6 van de Wet conflictenrecht afstamming Duits recht op het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van toepassing. Ingevolge het bepaalde in § 1600d onder 1 van het Bürgerliches Gesetzbuch is gerechtelijke vaststelling van het vaderschap naar Duits recht niet mogelijk, indien het kind reeds is erkend. Beoordeeld dient mitsdien te worden of de erkenning van het kind door de man in Nederland kan worden erkend. Aangezien de Wet conflictenrecht afstamming eerst op 1 mei 2003 inwerking is getreden en het kind door de man vóór die datum in Duitsland is erkend, is voornoemde wet niet van toepassing bij de beoordeling van de vraag of de erkenning van het kind door de man in Duitsland in Nederland kan worden erkend. Aldus zijn de voorheen geldende ongeschreven regels van internationaal privaatrecht betreffende de erkenning van een in het buitenland ontstane afstammingsbetrekking van toepassing. Daarbij dient te worden getoetst aan de volgende criteria: a. Is de erkenning in Duitsland ten overstaan van een bevoegde ambtenaar geschied? b. Is er voldoende aanknoping met de rechtssfeer van Duitsland? c. Is de erkenning van het kind door de man in strijd met de Nederlandse openbare orde? Ad. a. Uit het bij het verzoekschrift overgelegde afschrift van de akte van de erkenning door de man van het kind in Duitsland blijkt dat de erkenning in Duitsland ten overstaan van een bevoegde ambtenaar is geschied. Ad. b. Nu het kind in Duitsland is geboren en in Duitsland ook zijn gewone verblijfplaats heeft, is de rechtbank van oordeel dat de erkenning voldoende aanknoping heeft met de rechtssfeer van Duitsland. Ad. c. Naar Nederlands recht is ingevolge het bepaalde in artikel 1:204 lid 1 onder e van het Burgerlijk Wetboek een erkenning door een gehuwde man nietig, tenzij de rechtbank - voor zover hier van belang - vaststelt dat tussen de man en het kind een nauwe persoonlijke betrekking bestaat. De strekking van dit artikel is dat de inbreuk op het huwelijksleven van de man gerechtvaardigd wordt geacht als er sprake is van ‘family life’ met het te erkennen kind. De vrouw heeft in dit verband gesteld dat de man de verwekker is en dat er veelvuldig contact is tussen de man en het kind. Vanwege haar studie woont zij weliswaar in Duitsland met het kind, doch zij zijn in ieder geval in de weekeinden samen met de man en indien mogelijk brengen zij ook op doordeweekse dagen samen tijd door, aldus de vrouw. Nu de man zulks ter zitting heeft bevestigd is de rechtbank van oordeel dat genoegzaam is aangetoond dat tussen de man en het kind een nauwe persoonlijke betrekking bestaat en ook reeds ten tijde van de erkenning van het kind bestond. De enkele omstandigheid dat het bestaan van deze nauwe persoonlijke betrekking niet door een rechter is vastgesteld voordat de man tot erkenning overging, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat deze erkenning in strijd is met de Nederlandse openbare orde. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de erkenning van het kind door de man naar Duits recht voor erkenning binnen de Nederlandse rechtssfeer vatbaar is. Nu gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een kind dat reeds is erkend naar Duits recht niet mogelijk is, kan het verzoek in ieder geval op deze grond niet worden toegewezen. De rechtbank komt niet toe aan de beoordeling van de vraag of gerechtelijke vaststelling naar Duits recht volgens het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) mogelijk is, aangezien er naar Duits recht geen strijd met voornoemd verdrag bestaat. Gebleken is immers dat de man naar Duits recht reeds de vader van het kind is. De bijzonder curator heeft echter betoogd dat het verzoek tevens naar Nederlands recht in het licht van het IVRK beoordeeld moet worden, zulks in het belang van het kind. Indien de rechtbank via deze weg het vaderschap vast zal stellen, zal aan het kind immers ook op grond van het bepaalde in artikel 4 van de Rijkswet op het Nederlanderschap de Nederlandse nationaliteit worden verleend. Ook naar Nederlands recht is echter gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een man die reeds door erkenning als vader van het kind heeft te gelden niet mogelijk. Naar het oordeel van de rechtbank levert dat geen strijd op met het IVRK, nu de betrekkingen tussen het kind en haar ouders niet wijzigen door het al dan niet vaststellen van het vaderschap van de man. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw derhalve afwijzen. BESLISSING: De rechtbank: wijst het verzoek van de vrouw af. Deze beschikking is gegeven door mr. I.D. Bellaart, bijgestaan door mr. C.W.M. Maase-Raedts als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 februari 2006.