Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX0325

Datum uitspraak2005-08-23
Datum gepubliceerd2006-05-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/753134-05; kenmerk RK 05/1882
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van Stichting Thuiszorg Groot Rijnland, primair strekkende tot teruggave van een gesloten en verzegelde envelop inhoudende een 'dossier gezondheidszorg 0-4 jarigen'.


Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT parketnummer: 09/753134-05 kenmerk RK 05/1882 Beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, meervoudige raadkamer in strafzaken, op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van: STICHTING THUISZORG GROOT RIJNLAND, gevestigd te Leiden, Verbeekstraat 19/21, te dezer zake domicilie kiezende te ’s-Gravenhage, Jan van Nassaustraat 113, ten kantore van mr. T. Trotman, blijkens een daarvan opgemaakte akte op 15 augustus 2005 ter griffie van deze rechtbank ingediend, primair strekkende tot teruggave van een gesloten en verzegelde envelop inhoudende het dossier gezondheidszorg 0-4 jarigen inzake [slachtoffer] aan klaagster, subsidiair strekkende tot een geclausuleerde kennisname van voornoemd dossier. De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer. De rechtbank heeft op 16 augustus 2005 dit klaagschrift in raadkamer behandeld. Klaagster, in de persoon van haar raadsvrouw mr. T. Trotman, advocaat te ’s-Gravenhage, is in raadkamer gehoord. Mr. R. Malewicz, raadsman te Haarlem, is namens belanghebbende [belanghebbende], in raadkamer gehoord. De officier van justitie heeft in raadkamer primair geconcludeerd tot niet ontvankelijk verklaring van klaagster in haar beklag en subsidiair geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het klaagschrift. Beoordeling van het klaagschrift. De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift. Het klaagschrift is tijdig ingediend. Op 27 juli 2005 is door rechter-commissaris mr. C.M. Derijks, belast met behandeling van strafzaken, verbonden aan de rechtbank ’s-Gravenhage, na een bevel tot uitlevering ex artikel 105 van het Wetboek van Strafvordering, onder de Stichting Thuiszorg Groot Rijnland te Leiden (hierna: klaagster) het dossier gezondheidszorg 0-4 jarigen inzake [slachtoffer] (hierna: CB-dossier) in beslag genomen. Dit CB-dossier is in het bijzijn van [naam], bestuurder van de Stichting Thuiszorg in een envelop gedaan, voorzien van een stempel van de rechtbank en een handtekening van de rechter-commissaris en wordt thans ongeopend bewaard door de rechter-commissaris in afwachting van een beslissing van de rechtbank op het door klaagster ingediende klaagschrift. 1. Ontvankelijkheid van het klaagschrift De officier van justitie heeft in raadkamer naar voren gebracht - zakelijk weergegeven - dat het bezwaarschrift in deze zaak is ingediend door de Stichting Thuiszorg en dat aan de Stichting - een rechtspersoon - niet een verschoningsrecht toe komt en de Stichting Thuiszorg geen geheimhouder is, nu deze Stichting, anders dan een individueel persoon, niet behoort tot een stand, beroep of ambt zoals bedoeld in artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Daarbij heeft de officier van justitie opgemerkt dat het klaagschrift niet is ondersteund door de rechtstreekse geheim-houders. De raadsvrouw van klaagster heeft in raad-kamer naar voren gebracht - zakelijk weergegeven - dat klaagster als belanghebbende dient te worden beschouwd nu aan haar een afgeleid verschoningsrecht ex artikel 218 Sv. toekomt met betrekking tot de in beslag genomen stukken. Immers, het CB-dossier bevat de stukken en werkaantekeningen van de bij de Stichting werkzame consultatiebureau-arts(en) en -verpleegkundige(n) die zich wel rechtstreeks op hun verschoningsrecht kunnen beroepen. De rechtbank is van oordeel dat gelet op jurisprudentie van de Hoge Raad, onder meer een arrest van 29 juni 2004, vaststaat dat klaagster een afgeleid verschoningsrecht ex artikel 218 Sv. toekomt. Dit afgeleide verschoningsrecht dient niet restrictief te worden uitgelegd, nu het dezelfde belangen beoogt te beschermen De rechtbank wijst hierbij voorts op het feit dat het dossier stukken bevat van personen aan wie een zelfstandig verschonings-recht toekomt en klaagster houder is van het CB-dossier. 2. Het geschil. De rechtbank heeft vastgesteld, dat klaagster, de officier van justitie en de rechter-commissaris er niet over van mening verschillen, dat het CB-dossier geen stukken bevat welke voorwerp van het strafbare feit uitmaken, noch tot het begaan daarvan hebben gediend. De rechtbank gaat daar dan ook van uit. Kennisneming van een aantal van deze stukken leidt in beginsel tot schending van het beroepsgeheim, waardoor deze niet zonder toestemming van de verschonings-gerechtigde in beslag mogen worden genomen, behoudens zeer uitzonderlijke omstandigheden. Dit standpunt dient door politie en justitie geëerbiedigd te worden, tenzij er redelijkerwijze geen twijfel over kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. Gelet op jurisprudentie van de Hoge Raad is onder vorenbedoelde zeer uitzonderlijke omstandigheden denkbaar, dat het belang dat de waarheid aan het licht komt, moet prevaleren boven het verschoningsrecht. Klaagster en de officier van justitie verschillen van mening over de vraag of in casu sprake is van een zeer uitzonderlijke omstandigheid of omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek in raadkamer is gebleken van dergelijke zeer uitzonderlijke omstandigheden. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. Feit is dat een 3-jarig meisje, [slachtoffer], aan de gevolgen van een mishandeling is overleden terwijl meerdere hulpverlenende instanties en instellingen reeds jarenlang intensief bij het gezin, waarvan [slachtoffer] deel uitmaakte, waren betrokken, juist om dit meisje te beschermen en haar ontwikkeling te waarborgen. Eén van de medewerkers van één van deze instellingen, gezinsvoogdes [belanghebbende], wordt daar nu uitgelicht en haar wordt een strafrechtelijk verwijt gemaakt. Mede in aanmerking genomen de grote ophef die rond de dood van [slachtoffer] en rond de rol van hulpverleningsinstanties en hulpverleners is ontstaan, betreft het hier een zeer uitzonderlijke zaak. In het kader van de waarheidsvinding zijn de stukken uit de strafzaak tegen de moeder van [slachtoffer] aan het dossier toegevoegd. Aldus is medische informatie inzake [slachtoffer] –overgelegd door behandelend artsen – reeds beschikbaar gekomen. De medische informatie uit de periode oktober 2002 tot en met medio juli 2004, juist de periode waarin verdachte [belanghebbende] als gezinsvoogdes is opgetreden, ontbreekt op dit moment in het dossier. Het is voor de waarheidsvinding in de zaak tegen de verdachte [belanghebbende] van zeer groot belang dat het CB-dossier beschikbaar komt, in elk geval om de reeds aanwezige medische informatie te completeren. Daar komt bij, dat het CB-dossier, naar verwacht mag worden, tevens informatie bevat omtrent de frequentie en inhoud van de contacten tussen CB-arts en de verdachte. Met name deze informatie acht de rechtbank van eminent belang voor de beantwoording van de vraag of en in hoeverre verdachte een verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot het overlijden van [slachtoffer]. Daarbij kan er naar het oordeel van de rechtbank niet aan worden voorbijgezien, dat een arts van het consultatiebureau indertijd reeds contact heeft opgenomen met de verdachte omtrent de toestand van [slachtoffer] en derhalve zelf reeds haar geheimhoudings-plicht heeft geschonden. Blijkens door de rechter-commissaris overgelegde correspondentie, heeft de CB-arts reeds op voorhand aangekondigd zich tijdens een verhoor op het verschoningsrecht te willen beroepen. Nu het CB- dossier van zo groot belang is voor het aan de dag brengen van de waarheid, verzet het belang van strafvordering zich tegen opheffing van het beslag, zodat het beklag ongegrond dient te worden verklaard. Wat betreft het subsidiaire standpunt van de raadsvrouw van klaagster oordeelt de rechtbank, dat in het licht van het bovenstaande een geclausuleerde kennisname van het dossier meer vragen zal opwerpen en derhalve in onvoldoende mate zal bijdragen aan het aan het licht brengen van de waarheid. Beslissing. De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond. Aldus gedaan te 's-Gravenhage door mrs. Poustochkine, voorzitter, Timmermans en De Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Koning, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 23 augustus 2005.