Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX0344

Datum uitspraak2006-05-09
Datum gepubliceerd2006-05-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers06/1642
Statusgepubliceerd


Indicatie

zie uitspraak


Uitspraak

RECHTBANK TE ROTTERDAM Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken Registratienummer: AWB 06/1642 RWNL Uitspraak in het geding tussen X, wonende te Y, eiser, gemachtigde mr. J.A. Kroes, advocaat te Amsterdam, en de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te ‘s-Gravenhage. 1. Ontstaan en loop van de procedure 1.1. Op 14 oktober 2004 heeft eiser een verzoek tot naturalisatie ingediend. Bij besluit van 18 mei 2005 heeft verweerder het verzoek om naturalisatie afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 28 juni 2005 bezwaar gemaakt. Op 23 augustus 2005 is eiser gehoord naar aanleiding van zijn bezwaar. 1.2. Bij brief van 26 september 2005 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen van verweerder op zijn bezwaarschrift. 1.3. Bij besluit van 29 september 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. In verband met dit besluit heeft eiser bij brief van 3 oktober 2005 aangegeven dat het beroep geacht wordt te zijn gericht tegen dat besluit en heeft hij voorts verzocht het beroep versneld te behandelen. Op 20 oktober 2005 heeft eiser zijn beroepsgronden aangevuld. 1.4. Bij uitspraak van 9 december 2005 heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Bij brief van 22 december 2005, aangevuld op 30 december 2005, heeft verweerder tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. 1.5. Bij uitspraak van 15 februari 2006 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank van 9 december 2005, met enige verbetering van de gronden waarop die rust, bevestigd. 1.6. Bij brief van 28 februari 2006 heeft verweerder zijn voornemen uitgebracht om het bezwaarschrift van 28 juni 2005 opnieuw ongegrond te verklaren. Bij brief van 8 maart 2006 heeft eiser zijn schriftelijke reactie op dit voornemen aan verweerder doen toekomen. 1.7. Bij besluit van 20 maart 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaarschrift van 28 juni 2005 opnieuw ongegrond verklaard. 1.8. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 19 april 2006, aangevuld op 24 april 2006, beroep ingesteld. Eiser heeft verzocht het beroep versneld te behandelen. De rechtbank heeft dit verzoek ingewilligd. Verweerder heeft bij brief van 27 april 2006 een verweerschrift ingediend. 1.9. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2006. Eiser is verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. 2. Toetsingskader 2.1. Ingevolge artikel 10 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) kan de Kroon, voor zover thans van belang, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, in bijzondere gevallen het Nederlanderschap verlenen met afwijking van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, c en d, en artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, van die wet. 2.2. In de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (hierna: de Handleiding) is in paragraaf 1 van de toelichting bij artikel 10 van de RWN opgenomen, dat dit artikel de mogelijkheid biedt van naturalisatie wanneer aan bepaalde voorwaarden niet is voldaan, waarbij het uitgangspunt is dat er sprake is van een zeer “bijzonder geval”. Het moet gaan om gevallen waarin redenen van staatsbelang of andere gewichtige Nederlandse belangen zich voordoen, zoals op het gebied van culturele betrekkingen. Voorts is daar vermeld dat in zijn algemeenheid geldt dat naarmate het staatsbelang groter is en naarmate minder afwijkingsgronden worden aangevoerd, de drempel om artikel 10 RWN toe te passen gemakkelijker te nemen is. 2.3. In paragraaf 3 van de toelichting op artikel 10 van de RWN van de Handleiding is de zogenaamde topsportersregeling (hierna: de topsportersregeling) opgenomen. Daarin is onder meer opgenomen dat een bijzonder geval zich kan voordoen als blijkt dat de verlening van het Nederlanderschap in zodanige mate een Nederlands cultureel belang dient, dat afwijking van één of meer reguliere voorwaarden wordt gerechtvaardigd. Onder een Nederlands cultureel belang wordt tevens verstaan een Nederlands belang op sportgebied. In paragraaf 3.1 is onder meer opgenomen dat, om vast te kunnen stellen of met de naturalisatie van verzoeker een Nederlands belang op sportgebied is gediend, de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de Staatssecretaris van VWS) om advies wordt gevraagd. In paragraaf 3.5 is onder meer opgenomen dat uit het advies van de Staatssecretaris van VWS duidelijk moet worden dat de verzoeker om naturalisatie ex artikel 10 van de RWN op een kortere termijn dan het geval zou zijn bij een naturalisatie zonder terzijdestelling van één of meer voorwaarden uit de artikelen 8 en 9 van de RWN, door een Nederlandse sportbond zal en kan worden uitgezonden om als Nederlander voor Nederland deel te nemen aan een internationale wedstrijd. Indien dit uit het advies blijkt, bestaat voldoende Nederlands cultureel belang in de zin van artikel 10 van de RWN voor een verlening van het Nederlanderschap. 3. Standpunten van partijen 3.1. Standpunt van verweerder 3.1.1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit onder meer op het standpunt gesteld dat door de verscherping van de vereisten voor naturalisatie per 1 april 2003, aan deze vereisten onmiskenbaar een zwaarder gewicht toegekend dient te worden. Verweerder heeft aangegeven dat die visie bevestigd is door de Afdeling in haar uitspraak van 15 februari 2006. 3.1.2. Voorts is verweerder van mening dat van topsporters, die vertegenwoordiger zijn van Nederland in het buitenland en vaak als rolmodel fungeren, mag worden verwacht dat zij een voorbeeldfunctie hebben. Om als een positief rolmodel te kunnen fungeren, is vereist dat een topsporter voldoende taalvaardigheden en kennis van de samenleving heeft om daaraan volledig te kunnen deelnemen. De objectieve maatstaven daarvoor zijn neergelegd in de inburgerings- en naturalisatietoetsen. Eiser is gezakt voor het eerste onderdeel van de naturalisatietoets. In weerwil daarvan toch het Nederlanderschap aan eiser verlenen, zou ernstig afbreuk doen aan de voorbeeldfunctie die hij als topsporter kan vervullen. Dat artikel 10 van de RWN de mogelijkheid biedt om af te wijken van deze eis van artikel 8 van de RWN doet hieraan niet af. Het vereiste van inburgering acht verweerder in het geval van eiser van zodanig gewicht dat deze daarvan niet wil afwijken. Verweerder heeft daarnaast gesteld dat geen aanleiding bestaat eiser, alleen omdat hij topsporter is, zonder meer gunstiger te behandelen dan andere naturalisandi, van wie in de regel wordt gevergd dat zij de naturalisatietoets met goed gevolg afleggen. 3.1.3. Met betrekking tot het beroep op het vertrouwensbeginsel omtrent hetgeen gemachtigde van verweerder in paragraaf 4.5 van de gronden van het hoger beroep heeft aangegeven (te weten - kort gezegd - dat het besluit van verweerder niet inhoudt dat nooit van het vereiste wordt afgeweken, waarbij te denken zou zijn aan het geval dat eiser zijn best doet het traject te volgen doch dat niet tijdig voor het betreffende sporttoernooi kan zijn afgerond) is verweerder van mening dat dit beroep niet kan slagen. Het betrof geen toezegging. Bovendien had eiser de naturalisatietoets al eerder kunnen afleggen, zodat, zo er al een toezegging gedaan zou zijn, eiser aan de omstandigheid dat hij thans in tijdnood verkeert om de toets tijdig met goed gevolg af te leggen, geen aanspraken kan ontlenen. Voorts is eiser niet geslaagd voor de naturalisatietoets. Verweerder handhaaft derhalve in het geval van eiser het vereiste van het met positief gevolg afleggen van de naturalisatietoets. 3.1.4. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat in rechte is vastgesteld dat verweerder naast een positief advies andere factoren een rol mag laten spelen. Verweerder verwijst daarvoor naar de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2005 (JV 2006/51). In dit verband betrekt verweerder bij de besluitvorming dat het een feit van algemene bekendheid is dat voetballers van dit niveau zich niet zelden in een ander land vestigen. Voordracht voor Nederlanderschap kan alleen geschieden onder de voorwaarde dat eiser in beginsel een langdurig verblijf in en een langdurige band met Nederland beoogt. Eiser heeft niet de uitdrukkelijke keuze gemaakt zich blijvend in Nederland te willen vestigen. Eerder is blijkens uitlatingen van eiser sprake van het tegendeel. Het enkele afstand doen van zijn huidige nationaliteit is onvoldoende om aan te nemen dat eiser zo’n langdurig verblijf in Nederland beoogt. 3.1.5. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan naar de mening van verweerder niet slagen, omdat sedert de nieuwe RWN, zoals die sinds 1 april 2003 luidt, geen topsporter is voorgedragen voor versnelde naturalisatie, die voor die datum daartoe een verzoek heeft ingediend. 3.2. Standpunt van eiser 3.2.1. Eiser heeft in beroep onder meer het volgende aangevoerd. Het bezit van een bepaalde nationaliteit of taalvaardigheid is niet bepalend voor vraag of een topsporter een positief rolmodel is, zodat niet valt in te zien dat het behalen van de naturalisatietoets daarvoor relevant is. Eisers kennis en vaardigheden kunnen ook op een andere manier worden getoetst. Bovendien is eiser voor het eerste onderdeel van de toets gezakt met een score van 65%, waar een score van 70% vereist was voor een positief resultaat. 3.2.2. Verweerder heeft voorts kennelijk nieuw beleid voor topsporters gemaakt door van hen altijd te verlangen dat zij de naturalisatietoets met goed gevolg afleggen, welk beleid niet kenbaar is gemaakt en niet voortvloeit uit het huidige beleid. Het toepassen van nieuw beleid in lopende procedures is niet toegestaan. Verweerder miskent door dit beleid dat artikel 10 van de RWN expliciet de mogelijkheid biedt af te wijken van het inburgeringsvereiste en stelt voorts hogere eisen aan topsporters dan aan anderen, voor zover het gaat om naturalisatie met toepassing van artikel 10 van de RWN. Eiser kan het eerste deel van de naturalisatietoets pas weer op 9 mei 2006 doen. Eiser kon derhalve niet voldoen aan deze eis, gelet op uitspraak van de rechtbank van 9 december 2005 dat verweerder binnen zes weken een nieuwe beslissing diende te nemen. 3.2.3. Voorts beroept eiser zich op het vertrouwensbeginsel, onder verwijzing naar het aanvullend hoger beroepschrift van 30 december 2005. Daarin staat geschreven dat het vasthouden aan de eis van de naturalisatietoets in de onderhavige zaak niet betekent dat nooit van die eis kan worden afgeweken, bijvoorbeeld als eiser het daartoe bestemde traject volgt en zijn best doet de toets te halen, maar de toets pas kan worden afgerond als eiser niet meer naar betreffende toernooi zou kunnen worden uitgezonden. Volgens eiser is dit een concrete toezegging en doet het door verweerder gegeven voorbeeld zich hier volledig voor. 3.2.4. Verweerder is naar de mening van eiser buiten de grenzen van het geschil getreden door de onverkort eraan vast te houden aan de voorwaarde dat eiser de naturalisatietoets met goed gevolg aflegt. Verweerder had immers blijkens de uitspraak van de rechtbank en de Afdeling moeten motiveren waarom hij daarvan in het onderhavige geval niet wenst af te wijken. 3.2.5. Voor zover verweerder van eiser verlangt bewijsstukken te overleggen omtrent zijn toekomstige intenties om in Nederland te blijven, is eiser van mening dat hij van een per definitie subjectieve intentie geen bewijsstukken kan overleggen. Voor zover verweerder hiermee een toezegging van eiser verlangt, is dit een eis die geen basis vindt in de RWN, zodat sprake is van strijd met de wet. Bovendien is deze eis strijdig met de bedoeling van artikel 10 van de RWN, omdat de vereenvoudigde naturalisatie hierdoor juist moeilijker wordt gemaakt dan een reguliere naturalisatie, waarbij die bijkomende voorwaarde niet wordt gesteld. Bovendien worden hierdoor twee verschillende soorten nationaliteit gecreëerd, namelijk de reguliere en die van artikel 10 RWN, voor welke laatste zwaardere eisen gelden. Hiervoor is geen wettelijke basis en het is in strijd met het nationaliteitsrecht, nog daargelaten de vraag of het verboden discriminatie oplevert en strijd oplevert met het vrij verkeer van personen binnen de EU. 4. Overwegingen 4.1. Feiten en omstandigheden 4.1.1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende vaststaande, dan wel onvoldoende weersproken, feiten en omstandigheden. Bij uitspraak van 9 december 2005 heeft de rechtbank onder meer het volgende - zakelijk weergegeven - overwogen. Met betrekking tot het inburgeringsvereiste als bedoeld in artikel 8, eerste lid en onder d, van de RWN heeft verweerder niet zonder nader onderzoek kunnen oordelen dat eiser niet voldoende is ingeburgerd vanwege het ontbreken van een certificaat naturalisatietoets. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het besluit van 29 september 2005 niet gebaseerd is op een deugdelijke motivering, nu weliswaar de voorwaarden voor naturalisatie zijn aangescherpt, zoals het afleggen van de naturalisatietoets, maar het topsportersbeleid ongewijzigd is gebleven, waardoor de belangenafweging in dat kader als zodanig geen wijziging heeft ondergaan. 4.1.2. De Afdeling heeft bij uitspraak van 15 februari 2006 de uitspraak van de rechtbank, met enige verbetering van de gronden waarop deze berust, bevestigd. De Afdeling heeft daartoe - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende overwogen. Uit de Handleiding volgt niet dat een positief advies van de Staatssecretaris van VWS reeds met zich brengt dat sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 10 van de RWN. Verweerder kan voorts gevolgd worden in zijn betoog dat nu de voorwaarden voor naturalisatie sedert 1 april 2003 stringenter zijn geworden, het niet voldoen aan die voorwaarden bij afweging van de betrokken belangen meer gewicht toekomt dan vóór inwerkingtreding van die wetswijziging. De beoordelingsruimte van verweerder is evenwel niet onbegrensd. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat het besluit van 29 september 2005 niet op een kenbare en deugdelijke motivering berust. De rechtbank stelt vast dat de Afdeling geen overwegingen heeft gewijd aan de andere vernietigingsgrond van de rechtbank, namelijk de zorgvuldige voorbereiding van het besluit van 29 september 2005 waar het de beoordeling van de inburgering betrof, zodat door de bevestiging van de uitspraak van de rechtbank door de Afdeling deze overwegingen onherroepelijk zijn geworden. 4.1.3. Niet in geschil is dat eiser ten tijde van het bestreden besluit niet voldeed aan de in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN genoemde termijn voor toelating en hoofdverblijf en de in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de RWN genoemde voorwaarde van als ingeburgerd kunnen worden beschouwd in de Nederlandse samenleving. Vast staat, gelet op het bestreden besluit, dat verweerder bereid is eiser ontheffing te verlenen van de voorwaarde in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN. Verweerder houdt evenwel vast aan het in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de RWN genoemde inburgeringsvereiste en stelt voorts als bijkomende voorwaarde dat voordracht voor het Nederlanderschap via de bijzondere procedure van artikel 10 van de RWN met voorbijgaan aan de in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN genoemde voorwaarde, mogelijk is indien eiser in beginsel een langdurig verblijf in en een langdurige band met Nederland beoogt. 4.2. Beoordeling 4.2.1. Ter beoordeling staat allereerst of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat aan eiser geen vrijstelling wordt verleend van het inburgeringsvereiste als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de RWN. 4.2.2. Vast staat met de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2006, dat aan het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 8 en 9 van de RWN sedert de inwerkingtreding van de RWN, zoals die op 1 april 2003 is komen te luiden, meer gewicht toekomt dan vóór die datum. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat topsporters als rolmodel fungeren en dat zij om die voorbeeldfunctie goed te kunnen vervullen, moeten beschikken over voldoende taalvaardigheden en kennis van de Nederlandse samenleving. De objectieve maatstaven hiervoor zijn vastgelegd in de naturalisatietoets. De rechtbank acht dit uitgangspunt mede in het licht van de veranderingen in de RWN, op zichzelf niet kennelijk onredelijk. 4.2.3. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt kunnen stellen dat eiser kennelijk niet over voldoende kennis van de Nederlandse samenleving beschikt, nu hij (na de totstandkoming van de eerste beslissing op bezwaar doch vóór het thans bestreden besluit) voor dat onderdeel van de naturalisatietoets is gezakt. Niet is gebleken dat eiser desondanks beschikt over voldoende kennis van de Nederlandse samenleving. Dat eiser een score van 65% heeft behaald is daartoe onvoldoende, nu de grens om daarvoor te slagen is vastgesteld op 70%. Dat eiser voldoende Nederlands spreekt om het tweede deel van de naturalisatietoets te kunnen halen en dat dit bevestigd is door (namens de burgemeester) een ambtenaar van de gemeente Rotterdam en een medewerker van de IND, doet daaraan evenmin af. Van een zorgvuldigheidsgebrek is, waarvan eerder sprake was, thans derhalve niet gebleken. 4.2.4. Verweerder heeft gelet op het bepaalde in de Handleiding voorts bij de besluitvorming mogen betrekken dat eiser aan meer dan één voorwaarde als genoemd in artikel 8 niet voldeed en heeft daarom, zoals ter zitting nader uiteengezet, in het licht van het kabinetsbesluit zeer mogen hechten aan het inburgeringsvereiste. Vast staat immers dat eiser ook niet aan de voorwaarde genoemd in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN voldoet. Dat verweerder bereid is eiser van die voorwaarde ontheffing te verlenen maakt dat niet anders. 4.2.5. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder eiser desondanks had moeten vrijstellen van het inburgeringsvereiste, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Eiser heeft in dit verband nog gewezen op hetgeen verweerder in de gronden bij het hoger beroep heeft aangegeven: “… Dit betekent vanzelfsprekend niet dat de opvatting van de minister zou inhouden dat nooit van het vereiste (van het met positief gevolg afleggen van de naturalisatietoets) zou kunnen worden afgeweken. Te denken valt bijvoorbeeld aan een situatie waarin een vreemdeling als X het traject volgt en zijn best doet de toets te halen, doch dat de toets pas op een zodanig tijdstip kan worden afgerond dat X niet meer naar het desbetreffende sporttoernooi zou kunnen worden uitgezonden.” Met verweerder is de rechtbank echter van oordeel dat eiser niet past in het geschetste voorbeeld. Aangenomen dat eiser voor de herkansing van het eerste gedeelte van de naturalisatietoets (maatschappij-oriëntatie) op 9 mei 2006 slaagt, zal hij weliswaar vóór 15 mei 2006, de datum waarop de spelerslijst voor het wereldkampioenschap voetbal in 2006 moet worden ingeleverd, niet de mogelijkheid hebben ook het tweede deel van de toets af te leggen. Dat eiser de toets niet tijdig voor het wereldkampioenschap zal kunnen afronden, komt evenwel voor zijn rekening en risico, nu gesteld noch gebleken is dat hij zo spoedig als mogelijk met de voorbereiding voor de toets is begonnen, dan wel dat hij niet eerder in de gelegenheid was de toets af te leggen. 4.2.6. De stelling van eiser dat verweerder heeft verzuimd eiser erop te wijzen dat het in zijn belang zou kunnen zijn zo spoedig mogelijk een certificaat naturalisatietoets over te leggen, is naar het oordeel van de rechtbank te laat naar voren gebracht. Eiser heeft genoemd argument eerst bij de behandeling van onderhavig beroep aan de orde gesteld, terwijl reeds vanaf het primaire besluit op 18 mei 2005 verweerders standpunt bekend was, dat aan overlegging van een certificaat naturalisatietoets moest worden vastgehouden. Gesteld noch gebleken is dat eiser genoemd argument niet eerder naar voren had kunnen brengen. 4.2.7. Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel dient naar het oordeel van de rechtbank te falen nu niet is weersproken dat sedert de inwerkingtreding van de RWN op 1 april 2003, zoals die sedertdien luidt, geen aanvragen van topsporters zijn ontvangen die hebben geleid tot voordracht voor versnelde naturalisatie. 4.2.8. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten eiser geen ontheffing te verlenen van het inburgeringsvereiste als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de RWN. 4.2.9. Verweerder heeft blijkens het bestreden besluit een bijkomende voorwaarde aan eiser gesteld voor een voordracht voor naturalisatie, namelijk dat eiser aannemelijk dient te maken dat hij zich blijvend in Nederland wil vestigen. Verweerder heeft zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2005, op het standpunt gesteld dergelijke bijkomende voorwaarden te kunnen stellen. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat de door verweerder aangehaalde uitspraak deze algemene basis niet biedt. Weliswaar is in die uitspraak opgenomen dat de beoordelingsruimte van verweerder in deze zover strekt dat het aan hem is om alle zijns inziens relevante feiten en omstandigheden te laten meewegen, maar dit dient, blijkens de bewoordingen "in deze" te worden bezien in het kader van de individuele belangenafweging. De feiten en omstandigheden in dat geval wijken zo zeer af van de feiten en omstandigheden in het onderhavige geval, dat gelijkschakeling reeds daarom niet mogelijk is. De uitspraak van de Afdeling van 21 december 2005 betrof immers een topsporter die oorspronkelijk de Nederlandse nationaliteit had bezeten. Deze was vervallen toen hij de nationaliteit van het land van zijn nieuwe hoofdverblijf had gevraagd en verkregen. Na korte tijd heeft genoemde topsporter verzocht hem opnieuw Nederlandse nationaliteit toe te kennen, waarbij voorts duidelijk was dat hij niet van zins was om zijn nieuw verworven nationaliteit op te geven, noch plannen te hebben naar Nederland terug te keren. Van zulke omstandigheden is in het onderhavige geval geen sprake. De discretionaire bevoegdheid van verweerder strekt naar het oordeel van de rechtbank voorts niet zover dat verweerder de vrijheid heeft om een dergelijke algemene bijkomstige voorwaarde te stellen, die blijkens het bestreden besluit voor alle topsporters geldt en derhalve de individuele belangenafweging te buiten gaan. Bovendien doet een eventueel vertrek van een topsporter naar het buitenland niet af aan het door verweerder in de topsportersregeling geformuleerde Nederlands cultureel belang, namelijk het uitkomen voor Nederland bij internationale sportevenementen en is een dergelijke voorwaarde, gelet op voortschrijdende internationalisering van de topsport, ook anderszins niet begrijpelijk. 4.2.10. Nu evenwel het bestreden besluit voldoende wordt gedragen door de daarin opgenomen overwegingen met betrekking tot het inburgeringsvereiste, kan het bovenstaande niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep. 4.2.11. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. 4.2.12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling. 5. Beslissing De rechtbank, recht doende: verklaart het beroep ongegrond; Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Engbers. Deze beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. J. van Dort als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2006. De griffier: De rechter: Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden. Afschrift verzonden op: