
Jurisprudentie
AX0712
Datum uitspraak2006-05-03
Datum gepubliceerd2006-05-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200601868/1 en 200601868/2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-05-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200601868/1 en 200601868/2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 21 april 2005 heeft verweerder op grond van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna te noemen: het Besluit) aan appellanten nadere eisen opgelegd met betrekking tot de inrichting aan de Nieuwezijds Kolk 25 te Amsterdam.
Uitspraak
200601868/1 en 200601868/2.
Datum uitspraak: 3 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
de stichting "Stichting Akhnaton" en anderen, gevestigd te Amsterdam,
appellanten,
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 april 2005 heeft verweerder op grond van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna te noemen: het Besluit) aan appellanten nadere eisen opgelegd met betrekking tot de inrichting aan de Nieuwezijds Kolk 25 te Amsterdam.
Bij besluit van 27 januari 2006, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 7 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 april 2006.
Bij brief van 6 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hebben appellanten de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. S.K. Verwer, advocaat te Amsterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Pietsersz en S. Totic, ambtenaren van het stadsdeel Amsterdam-Centrum, zijn verschenen.
Voorts is gehoord [partij].
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de bezwaren van appellanten tegen het besluit van 21 april 2005 niet-ontvankelijk verklaard wegens het te laat indienen van het bezwaarschrift.
2.3. Appellanten kunnen zich niet met het bestreden besluit verenigen. Appellanten betogen - kort weergegeven - dat het besluit van 21 april 2005 niet is verzonden, zodat dit besluit niet is bekendgemaakt en in werking is getreden. Subsidiair betogen appellanten dat zij, zodra het besluit van 21 april 2005 hun bekend was geworden, onmiddellijk bezwaar tegen dit besluit hebben aangetekend.
2.4. Ingevolge artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de bekendmaking van het besluit die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2.5. Blijkens de stukken en het ter zitting verhandelde verzendt verweerder besluiten als het onderhavige altijd aangetekend en houdt hij daarvan een verzendadministratie, een 'register aangetekende verzendbewijzen', bij. Het aangetekende verzendbewijs van het besluit van 21 april 2005 is blijkens de stukken evenwel onvindbaar. Gelet hierop is de Voorzitter van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het besluit van 21 april 2005 op of omstreeks deze datum is verzonden. Van feiten en omstandigheden die dit anders kunnen maken is niet genoegzaam gebleken. Naar het oordeel van de Voorzitter houdt dit gezien het bepaalde in de artikelen 3:40 en 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht in dat het besluit van 21 april 2005 niet op of omstreeks deze datum aan appellanten is bekendgemaakt en in werking is getreden.
De Voorzitter is voorts van oordeel dat op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde moet worden aangenomen dat het besluit van 21 april 2005 eerst op 19 december 2005 aan appellanten overeenkomstig artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht is bekendgemaakt door toezending daarvan per faxbericht. Het betoog van verweerder dat appellanten als gevolg van een telefonisch onderhoud op 4 november 2005, maar in ieder geval op 11 november 2005 tijdens een bezoek van de inspecteurs van de Dienst Milieu en Bouwtoezicht aan de inrichting, met het besluit van 21 april 2005 bekend zijn geworden, maakt het vorenstaande niet anders. Niet gebleken is dat het besluit van 21 april 2005 op 4 november 2005 dan wel op 11 november 2005 op de in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht voorgeschreven wijze aan appellanten is bekendgemaakt. Ook anderszins is niet komen vast te staan dat het voor appellanten duidelijk moest zijn dat voornoemd bezoek aan de inrichting verband hield met de bij besluit van 21 april 2005 opgelegde nadere eis, inhoudende het afregelen en verzegelen van de reeds in de inrichting aanwezige geluidbegrenzer op 87 dB(A).
Nu appellanten na de bekendmaking van het besluit van 21 april 2005 op 19 december 2005, op 22 december 2005 bezwaar hebben gemaakt, waarbij zij hun brief van 14 december 2005 herhalen en inlassen, en dit bezwaar derhalve tijdig, binnen zes weken na de bekendmaking van het besluit op 19 december 2005, bij verweerder is ingediend, heeft verweerder de bezwaren van appellanten ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder dient derhalve alsnog op het bezwaarschrift van appellanten te beslissen.
2.6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.7. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum van 27 januari 2006, kenmerk 061907;
III. wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af;
IV. veroordeelt het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Amsterdam (het stadsdeel Amsterdam-Centrum) aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de gemeente Amsterdam (het stadsdeel Amsterdam-Centrum) aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep en het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 557,00 (zegge: vijfhonderdzevenenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Montagne
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2006
374.