Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX0718

Datum uitspraak2006-05-10
Datum gepubliceerd2006-05-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200506372/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 30 september 2003 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) de rijksbijdrage inburgering nieuwkomers die aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geldermalsen (hierna: appellant) voor het jaar 2004 beschikbaar wordt gesteld ambtshalve vastgesteld.


Uitspraak

200506372/1. Datum uitspraak: 10 mei 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geldermalsen, appellant, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/3139 van de rechtbank Arnhem van 3 juni 2005 in het geding tussen: appellant en de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. 1.    Procesverloop Bij besluit van 30 september 2003 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) de rijksbijdrage inburgering nieuwkomers die aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geldermalsen (hierna: appellant) voor het jaar 2004 beschikbaar wordt gesteld ambtshalve vastgesteld. Bij besluit van 9 november 2004 heeft de minister het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 3 juni 2005, verzonden op 9 juni 2005, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 26 augustus 2005 heeft de minister van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. E.L.T. Peters en L.J. Koppel, werkzaam bij de gemeente Geldermalsen, en de minister, vertegenwoordigd door mr. H.S. Poppens, werkzaam bij de Directie Coördinatie Integratiebeleid Minderheden van het Ministerie van Justitie, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Bij Koninklijk Besluit van 6 juli 1998 (Stb. 1998, 441), gewijzigd bij Koninklijk Besluit van 16 november 2001 (Stb. 2001, 576) is, onder meer gelet op artikel 2.3.1., tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, en artikel 16 van de Wet inburgering nieuwkomers, het Bekostigingsbesluit inburgering nieuwkomers (hierna: het Bekostigingsbesluit) vastgesteld.    Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Bekostigingsbesluit, zoals dat gold ten tijde van belang, worden de rijksbijdrage voor een gemeente ten behoeve van de educatieve programma's en de rijksbijdrage ten behoeve van de welzijnscomponent elk verrekend op de grondslag van:    a. het aantal door het college van burgemeester en wethouders ontvangen afschriften van verklaringen, uitgereikt in het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarop de rijksbijdrage betrekking heeft, en    b. het aantal nieuwkomers ten aanzien van wie het college van burgemeester en wethouders in dat tweede jaar een beschikking omtrent een inburgeringsprogramma heeft genomen.    Artikel 2, derde lid, van het Bekostigingsbesluit bevat de formule waarmee de in het eerste lid bedoelde rijksbijdrage voor een gemeente wordt berekend.    Ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Bekostigingsbesluit deelt het college van burgemeester en wethouders de minister voor 1 juli van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de rijksbijdrage wordt vastgesteld het in artikel 2, eerste lid, bedoelde aantal verklaringen en beschikkingen mede. De gegevens zijn voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.    Ingevolge het tweede lid van dat artikel stelt de minister, indien de in het eerste lid bedoelde gegevens en verklaring van getrouwheid niet binnen de in het eerste lid genoemde termijn zijn verstrekt het college van burgemeester en wethouders in de gelegenheid deze binnen 3 weken alsnog te verstrekken.    Ingevolge het derde lid van dat artikel wordt, indien het college van burgemeester en wethouders de in het eerste lid bedoelde gegevens en verklaring omtrent de getrouwheid niet binnen de in het tweede lid bedoelde termijn verstrekt, de rijksbijdrage volgens artikel 2 berekend, met dien verstande dat wordt uitgegaan van de helft van het aantal verklaringen en beschikkingen op grond waarvan de rijksbijdrage voor die gemeente is berekend in het derde jaar voorafgaand aan het jaar waarop de rijksbijdrage betrekking heeft.    Ingevolge het zevende lid van dat artikel, voorzover thans van belang, stelt de minister ten behoeve van de verklaring omtrent de getrouwheid een controleprotocol vast. 2.1.1.    Ingevolge artikel 2 van de Regeling vaststelling model financiële verantwoording en controleprotocol rijksbijdrage inburgering nieuwkomers 2002 (hierna: de Regeling), wordt het controleprotocol ten behoeve van de verklaring omtrent de getrouwheid vastgesteld volgens bijlage 2 bij deze regeling.    In bijlage 2 van deze regeling staat, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:    "2. Aandachtspunten voor de controle van de telgegevens (gele overzichtsformulier).    Ingevolge artikel 4 van het Bekostigingsbesluit verstrekt de gemeente gegevens aan het CFI [Centrale Financiën Instellingen] over het aantal nieuwkomers waarvoor in het jaar 2002 door de gemeente beschikkingen omtrent een inburgeringsprogramma zijn afgegeven en het aantal verklaringen omtrent afgelegde toetsen. Deze gegevens worden door de gemeente verstrekt op het ter beschikking gestelde gele formulier, waarna zij door de accountant gecontroleerd worden. Alle door de accountant geconstateerde fouten moeten worden gecorrigeerd op het gele formulier. Alle geconstateerde fouten moeten tevens worden gespecificeerd in een bijlage bij de accountantsverklaring (voor het model zie de bijlage bij de accountantsverklaring inburgering nieuwkomers). Het gele formulier wordt door de accountant gewaarmerkt en bij de accountantsverklaring inzake de financiële verantwoording gevoegd." 2.2.    Op 26 juni 2003 heeft appellant aan de minister gegevens toegezonden over het aantal nieuwkomers waarvoor in het jaar 2002 door de gemeente beschikkingen omtrent een inburgeringsprogramma zijn afgegeven en over het aantal verklaringen omtrent afgelegde toetsen.    Bij brief van 18 juli 2003 heeft de minister de ingezonden stukken geretourneerd, met de mededeling dat op het telformulier wijzigingen zijn aangebracht, maar daarvan in de accountantsverklaring niets is vermeld. De minister heeft appellant in de gelegenheid gesteld om het telformulier binnen drie weken na dagtekening van deze brief terug te sturen met een verklaring van de accountant waaruit blijkt wat de oude situatie was en wat de gewijzigde juiste situatie is.    Op 12 augustus 2003 heeft de minister van appellant een nieuw telformulier en een nieuwe accountantsverklaring ontvangen.    Bij besluit van 30 september 2003 heeft de minister de rijksbijdrage inburgering nieuwkomers die aan appellant voor het jaar 2004 beschikbaar wordt gesteld op grond van artikel 4, derde lid, van het Bekostigingsbesluit vastgesteld op basis van 50% van het aantal afgegeven beschikkingen en verklaringen over het jaar 2001, omdat appellant het telformulier en de accountantsverklaring eerst op 12 augustus 2003 heeft verstrekt, derhalve buiten de gestelde termijn van drie weken.    Bij besluit van 9 november 2004 heeft de minister het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.    Bij uitspraak van 3 juni 2005 heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. 2.3.    Appellant klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat er geen gebrek kleefde aan de op 26 juni 2003 door haar aan de minister toegezonden stukken. Daartoe betoogt hij dat het telformulier handmatig door de accountant was verbeterd en voorzien van zijn akkoord. 2.3.1.    Dat betoog faalt. In de bijlage bij de Regeling staat vermeld dat alle door de accountant geconstateerde fouten moeten worden gecorrigeerd op het gele formulier en tevens moeten worden gespecificeerd in een bijlage bij de accountantsverklaring. Dat de verbeteringen, zoals appellant stelt, handmatig door de accountant op het door hem voor akkoord getekende telformulier waren aangebracht, is derhalve niet voldoende. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de verklaring van getrouwheid, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit, en daarmee de gehele opgave, onvolledig is geweest.    De stelling van appellant dat de minister vaker onvolledige opgaven zou accepteren, is niet nader onderbouwd, zodat dat betoog reeds daarom faalt. 2.4.    Voor zover appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de minister in strijd met het bepaalde in artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft gehandeld door het op 26 juni 2003 verzonden telformulier en de accountantsverklaring als 'niet-ontvangen' te kwalificeren, faalt dat betoog, reeds omdat in dit geval geen sprake is van een besluit van de minister om de aanvraag buiten behandeling te laten. Overigens is appellant, conform de ratio van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb, een herstelgelegenheid geboden. 2.5.    Appellant betoogt dat hem bij brief van 18 juli 2003 feitelijk geen hersteltermijn van drie weken is geboden. Daartoe stelt hij dat de minister de hersteltermijn heeft bekort door deze te laten aanvangen op de dag na die van dagtekening van de brief, in plaats van op de dag na verzending van die brief en door het telformulier niet te retourneren, zodat hij deze opnieuw moest opvragen. Het telformulier is vervolgens na ontvangst nog enige tijd bij de accountant blijven liggen in verband met diens vakantie. De rechtbank heeft dat volgens appellant miskend. 2.5.1.    Dat betoog faalt. In de brief van 18 juli 2003 staat onmiskenbaar dat de gevraagde gegevens binnen drie weken na dagtekening van die brief moeten worden ingediend. Niet valt in te zien dat artikel 4, tweede lid, van het Bekostigingsbesluit zich tegen een zodanige termijnstelling verzet. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat - wat er ook van zij van het al dan niet volledig retourneren van de opgave - appellant ook na ontvangst van het benodigde telformulier op 29 juli 2003 voldoende gelegenheid heeft gehad om de gevraagde gegevens binnen de gestelde termijn in te leveren. De omstandigheid dat dit formulier enige tijd bij de accountant is blijven liggen, heeft de rechtbank terecht voor rekening en risico van appellant laten komen. 2.6.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de in artikel 4, derde lid, van het Bekostigingsbesluit neergelegde sanctie niet van toepassing is in het geval waarin de gegevens wel zijn ingezonden maar hieraan een gebrek kleeft.   2.6.1.    Dat betoog faalt. Uit de toelichting op artikel 4 van het Bekostigingsbesluit (Stb. 1998, 441) blijkt dat de sanctiemogelijkheid van het derde lid aan de orde is indien essentiële gegevens voor het vaststellen van de rijksbijdrage niet of niet tijdig worden geleverd. Nu een deugdelijke verklaring omtrent getrouwheid, gelet op het bepaalde in het eerste lid, van artikel 4 van het Bekostigingsbesluit, als een essentieel gegeven moet worden beschouwd, is artikel 4, derde lid, van het Bekostigingsbesluit van toepassing indien een zodanige verklaring ontbreekt. 2.7.    Tot slot betoogt appellant dat de opgelegde sanctie in zijn geval strijd oplevert met het evenredigheidsbeginsel. 2.7.1.    Ook dat betoog faalt. Artikel 4, derde lid, van het Bekostigingsbesluit biedt de minister geen ruimte om de rijksbijdrage op een andere wijze vast te stellen dan in dat artikel is bepaald. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de minister de rijksbijdrage voor 2004 terecht heeft vastgesteld op basis van 50% van het aantal afgegeven beschikkingen en verklaringen over het jaar 2001. 2.8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat. w.g. Zwart    w.g. Larsson-van Reijsen Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2006 344.