Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX0737

Datum uitspraak2006-05-04
Datum gepubliceerd2006-05-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200601673/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 25 januari 2006 heeft verweerder beslist bestuursdwang toe te passen met betrekking tot de inrichting van verzoekster aan de [locatie] te [plaats].


Uitspraak

200601673/1. Datum uitspraak: 4 mei 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoekster], gevestigd te [plaats], en het dagelijks bestuur van de Milieudienst West-Holland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 25 januari 2006 heeft verweerder beslist bestuursdwang toe te passen met betrekking tot de inrichting van verzoekster aan de [locatie] te [plaats]. Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Bij brief van 27 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 28 februari 2006, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 april 2006, waar verzoekster vertegenwoordigd door mr. E.C. van Lent, advocaat te Leiden, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. A. Burger en ing. H. Verkuil zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [partij], bijgestaan door mr. M. Gideonse, advocaat te Rotterdam. 2.    Overwegingen 2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft. 2.2.    Op de inrichting van verzoekster - een café - is het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) van toepassing. 2.3.    Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder aanzegging van bestuursdwang gelast de overtreding van voorschrift 1.1.1 van bijlage B bij het Besluit te beëindigen door middel van sluiting van de inrichting van verzoekster. 2.4.    Verzoekster heeft, kort samengevat, betoogd dat van handhaving behoort te worden afgezien omdat dit onevenredig is in verhouding tot de te dienen belangen. 2.5.    Niet in geschil is dat ten aanzien van de boven de inrichting gelegen woning als gevolg van het in werking zijn van de inrichting in de woning sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de geluidgrenswaarden zoals neergelegd in voorschrift 1.1.1 van bijlage B bij het Besluit.    Uit de stukken blijkt dat bij besluit van 1 augustus 2002 ten aanzien van de inrichting een last onder dwangsom is opgelegd vanwege eerder geconstateerde overtredingen van de ingevolge voorschrift 1.1.1 in de woning geldende waarden. Op grond hiervan zijn als gevolg van herhaalde overtredingen dwangsommen verbeurd tot het maximaal te verbeuren bedrag. 2.6.    De Voorzitter stelt vast dat verweerder vanwege de voortdurende overschrijding van de voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden bij het in werking zijn daarvan bevoegd is met bestuurlijke handhavingsmiddelen daartegen op te treden.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.7.    Vaststaat dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen concreet uitzicht bestond op legalisatie van de geconstateerde overtredingen. Gezien de hoogte van de geconstateerde overschrijdingen acht de Voorzitter het aannemelijk dat als gevolg van onaanvaardbare geluidoverlast de woning van [partij] redelijkerwijs niet voor bewoning geschikt is en niet als woning kan worden verhuurd of verkocht.    De Voorzitter is van oordeel dat verweerder onder deze omstandigheden op goede gronden heeft geconcludeerd dat handhavend optreden niet zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat daarvan behoort te worden afgezien.    In het betoog van verzoekster dat de toepassing van bestuursdwang niet proportioneel is ziet de Voorzitter geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid een bestuursdwangbesluit heeft kunnen nemen. 2.8.    Gezien het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De Voorzitter ziet voorts geen aanleiding om, zoals door [partij] verzocht, verzoekster te veroordelen zijn proceskosten te vergoeden. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, ambtenaar van Staat. w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Van Gemert Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2006 312.