
Jurisprudentie
AX0740
Datum uitspraak2006-05-04
Datum gepubliceerd2006-05-10
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200602327/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2006-05-10
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200602327/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 28 juli 2005 heeft verzoeker aan de gemeente Dongeradeel vrijstelling verleend ten behoeve van het bouwrijp maken van de locaties aan De Skeperij en De Koarte Bun te Ee (hierna: de percelen).
Uitspraak
200602327/2.
Datum uitspraak: 4 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Dongeradeel,
verzoeker,
tegen de uitspraak in zaak nos. 06/191 en 06/353 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 28 februari 2006 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
verzoeker.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 juli 2005 heeft verzoeker aan de gemeente Dongeradeel vrijstelling verleend ten behoeve van het bouwrijp maken van de locaties aan De Skeperij en De Koarte Bun te Ee (hierna: de percelen).
Bij besluit van 30 november 2005 heeft verzoeker het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 28 februari 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 27 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 28 maart 2006, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van gelijke datum, eveneens bij de Raad van State ingekomen op 28 maart 2006, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 april 2006, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, is verschenen. Voorts is [wederpartij], in persoon, bijgestaan door mr. J.J. Nicolaas, daar als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek heeft geen verdere strekking dan dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat verzoeker in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep geen gevolg hoeft te geven aan de in hoger beroep bestreden uitspraak, voor zover deze inhoudt de verplichting voor verzoeker om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Volgens verzoeker ligt het nemen van een inhoudelijke beslissing op bezwaar, gelet op het principiële karakter van de ontvankelijkheidsvraag, alsmede gelet op het feit dat de aangevallen uitspraak waarschijnlijk in hoger beroep geen stand zal houden, thans niet in de rede.
2.3. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
In aanmerking genomen de aard van de verleende vrijstelling, alsmede dat niet is gebleken van een concrete mogelijkheid tot uitbreiding van de veehouderijactiviteiten van [wederpartij], acht de Voorzitter niet op voorhand aannemelijk dat het belang van [wederpartij] rechtstreeks is betrokken bij het besluit van 28 juli 2005.
2.4. De Voorzitter ziet daarom aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college geen nieuwe beslissing op bezwaar hoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.H. van den Ende, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van den Ende
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2006
275.