
Jurisprudentie
AX0746
Datum uitspraak2006-05-10
Datum gepubliceerd2006-05-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200507150/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-05-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200507150/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Appellante heeft bij brief van 15 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld tegen een besluit op bezwaar van 7 juli 2005. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 september 2005.
Uitspraak
200507150/1.
Datum uitspraak: 10 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Middelharnis,
verweerder.
1. Procesverloop
Appellante heeft bij brief van 15 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld tegen een besluit op bezwaar van 7 juli 2005. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 september 2005.
Bij brief van 17 oktober 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door W.R.L. Niele en bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.J. IJdema, advocaat te Middelburg, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Ingevolge artikel 3:45, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt, indien tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld, daarvan bij de bekendmaking en bij de mededeling van het besluit melding gemaakt. Ingevolge het tweede lid wordt hierbij vermeld door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld.
Artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
2.3. Appellante heeft op 12 december 2000 een aanvraag ingediend om een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer voor een inrichting op het perceel [locatie] te [plaats]. Verweerder heeft op 31 maart 2003 een ontwerp van een besluit op de aanvraag ter inzage gelegd. Naar aanleiding van dit ontwerp heeft appellante bij brief van 26 april 2003 de aanvraag gewijzigd. Bij brief van 21 april 2004 heeft verweerder appellante meegedeeld geen besluit te nemen op de gewijzigde aanvraag. Hierop heeft appellante onder meer bij brief van 27 april 2004 gereageerd. Bij brief van 27 september 2004 heeft verweerder te kennen gegeven geen aanleiding te zien om de weigering om een nieuw ontwerpbesluit op te stellen te herzien. Tegen het uitblijven van een besluit op de gewijzigde aanvraag heeft appellante bij brief van 30 november 2004 beroep ingesteld. De Voorzitter van de Afdeling heeft dit beroepschrift naar verweerder doorgezonden ter behandeling als bezwaarschrift. Bij besluit van 7 juli 2005 heeft verweerder het bezwaarschrift van 30 november 2004 niet-ontvankelijk verklaard.
2.4. Appellante voert als bezwaar van procedurele aard aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte onjuiste rechtsmiddelenvoorlichting heeft verstrekt.
2.4.1. Nu het beroepschrift van appellante tijdig bij de Raad van State is ingekomen en appellante derhalve niet in haar processuele belangen is geschaad, kan deze grond reeds hierom niet slagen.
2.5. Appellante voert aan dat verweerder onbevoegd was een besluit te nemen op het als bezwaarschrift aangemerkte beroepschrift van 30 november 2004, omdat dit ten onrechte is aangemerkt als bezwaarschrift. Zij voert in dit verband aan dat de brief van 21 april 2004 niet kan worden aangemerkt als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de mededeling niet bereid te zijn een nieuw ontwerpbesluit te nemen niet is gericht op enig rechtsgevolg. Mocht geoordeeld worden dat de brief van 21 april 2004 moet worden aangemerkt als besluit dan moet, aldus appellante, niet het beroepschrift van 30 november 2004, maar de brief van 27 april 2004 worden aangemerkt als bezwaarschrift. Appellante betoogt verder dat, anders dan verweerder stelt, de brief van 27 september 2004 niet kan worden aangemerkt als besluit op het bezwaarschrift van 27 april 2004, omdat ook deze brief volgens appellante niet is gericht op enig rechtsgevolg. Mocht de Afdeling van oordeel zijn dat de brieven van 21 april 2004 en 27 september 2004 wel moeten worden aangemerkt als besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dan heeft verweerder, aldus appellante, in strijd met de artikelen 3:45 en 6:23 van de Algemene wet bestuursrecht verzuimd om in die besluiten de daartegen openstaande rechtsmiddelen te vermelden.
2.5.1. In de brief van 21 april 2004 deelt verweerder mede dat geen nieuw ontwerpbesluit kan worden genomen, omdat de gewijzigde aanvraag niet voldoende duidelijk en concreet is geworden om de gevolgen voor het milieu te kunnen beoordelen. De Afdeling is van oordeel dat de brief van 21 april 2004 is gericht op rechtsgevolg en is aan te merken als een besluit om de gewijzigde aanvraag niet in behandeling te nemen, zoals bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Tegen een besluit als bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient, gelet op de artikelen 7:1en 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht, eerst bezwaar te worden gemaakt alvorens beroep kan worden ingesteld. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 10 mei 2006 in zaak no. 200505537/1 kan de brief van 27 april 2004 niet als een bezwaarschrift tegen het besluit van 21 april 2004 worden aangemerkt. Gelet op het vorenstaande dient het beroepschrift van 30 november 2004 als bezwaarschrift tegen het besluit van 21 april 2004 te worden aangemerkt. Verweerder was, anders dan appellante betoogt, derhalve bevoegd om daarvan kennis te nemen.
2.5.2. Ten aanzien van het betoog van appellante dat het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat verweerder in strijd met artikel 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht heeft verzuimd om in het besluit van 21 april 2004 de daartegen openstaande rechtsmiddelen te vermelden, overweegt de Afdeling als volgt. Het besluit van verweerder van 21 april 2004 om de gewijzigde aanvraag niet in behandeling te nemen is op 22 april 2004 door toezending aan appellante bekendgemaakt. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht derhalve aangevangen op 23 april 2004. Appellante heeft het als bezwaarschrift aangemerkte beroepschrift van 30 november 2004 ruim buiten de daarvoor in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht gestelde termijn ingediend.
Verweerder heeft verzuimd in zijn besluit van 21 april 2004 de daartegen openstaande rechtsmiddelen te vermelden zoals is voorgeschreven in artikel 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 8 mei 2001 in zaak no. 200002002/1 (AB 2001, 292), is het ontbreken van rechtsmiddelenvoorlichting in het besluit onvoldoende om de termijnoverschrijding verschoonbaar te doen zijn. Nu voorts niet is gebleken van feiten of omstandigheden die deze overschrijding van de termijn rechtvaardigen, heeft verweerder het tegen het besluit van 21 april 2004 ingediende bezwaar van 30 november 2004 terecht niet-ontvankelijk geacht.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Heijerman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2006
255-415.